zaterdag 18 december 2010

75. Pa op de brommer.

Die eerste jaren op de HBS, ik geloof niet dat het leuk was. Twee werelden: de buurt en de school, en ik wilde niet dat ze bij elkaar kwamen want ik schaamde me over mijn afkomst. Het doet zeer om dat nu te schrijven, maar zo was het. De jongens in de klas hadden verhalen over de auto van hun vader. Wij hadden geen auto, onze pa reed op een brommer. In de herfst kreeg ik pas een nieuwe jas als de kinderbijslag binnen was, dus in september fietste ik in mijn bloes naar school en als het regende deed ik een poncho aan, zo over mijn bloes, zonder jas er onder. Dat was genant maar het was niet anders. In het kader van begeleiding van nieuwe leerlingen kwam de klasseleraar een keer op huisbezoek - ik schaamde me kapot. Waarom? Omdat het maar armoedig uitzag, vond ik. Die man zag dat vast.
Natuurlijk zag hij dat, meneer Van Nistelrooij, maar even natuurlijk liet hij niets merken. 'Den baf' was zijn bijnaam, hij gaf wiskunde en hij rookte veel te veel. Ja, dat is nu niet meer voor te stellen maar leraren rookten toen gewoon in de klas (het eerste jaar dat ik zelf lesgaf deed ik dat ook nog). Van Nistelrooij rookte soms wel drie sigaretten per lesuur en stak ook wel eens per ongeluk het krijtje in zijn mond, of probeerde met zijn sigaret op bord te schrijven. Als wiskundeleraar moest hij natuurlijk veel tekenen op het bord en hij gebruikte nooit een lineaal of passer, hij tekende alles losjes uit de hand en dat zag er best netjes uit. Zelf was hij een sloddervos en zag er zeker niet netjes uit, overigens. Ooit was de knoop van zijn broek af waarmee je dat lipje aan je broekrand vastzet en hij had dat met een veiligheidsspeld opgelost. Discreet had hij met die veiligheidsspeld het lipje naar de binnenkant van zijn broekrand getrokken en daar vastgezet, maar omdat hij in de kleine kinderen zat had hij alleen zo'n grote veiligheidsspeld gehad met een roze knop. En die stak dan weer boven zijn broekrand uit. En gelachen dat we hebben.

zaterdag 11 december 2010

74. de HBS op het Stuyvesantplein

Toen ik dat kwartje voor de kapper kreeg, zat ik al op de HBS. Hoe was ik daar terecht gekomen? Ja, iedereen vond wel dat ik 'goed kon leren', zoals dat toen heette, maar hoe kwam ik op die HBS terecht, in die gele barakken aan het Stuyvestantplein?
Er waren geen open dagen toen, echt niet. Je ging niet shoppen naar welke school je wilde. Tenminste, als je op de school van meester Van Ham zat, in de Trouwlaan, ging je niet shoppen. Als je in de Trompstraat woonde en je vader ('onze pa') werkte in de fabriek, dan ging je niet shoppen.
Ik was me ervan bewust dat er over mijn hoofd heen over gesproken werd. De hoofdonderwijzer. De onderwijzer. De pastoor. Odulphus werd te chic bevonden, te kak. Daar zou mijn afkomst me nagedragen worden. Paulus was modern, een jonge school, dat paste beter bij ons.
Dus Paulus werd het - maar niet dat mooie, grote gebouw op de hoek van de Wandelboslaan en de Ringbaan West, want Paulus groeide uit z'n vel en kon geen dertien eerste klassen kwijt. De oplossing was: een dependance. En omdat Theresia net in dat jaar de lichtgele barakken aan het Stuyvesantplein ging verlaten, trok daar de overloop van Paulus in.
Hoe ze selecteerden - geen idee. Er was wel een gesprek waarin een leraar van Paulus ons pap en ons mam ervan overtuigde dat ik écht naar Paulus ging, alleen in een ander gebouw. Dat het niet minderwaardig was, geen aparte school voor fabriekskinderen. Dat ik les zou krijgen van dezelfde leraren als aan de Wandelboslaan etc etc.
Het zal wel, mij maakte het niks uit. Ik fietste gewoon naar het Stuyvesantplein, dat was lekker dichtbij. Trompstraat, Piet Heinstraat, Pastoor Vromansstraat, De Ruyterstraat, Nieuwstraat, Varkensmarkt, Primus van Gilsstraat, Piustraat oversteken, Stuyvesantstraat. Daar was het. Ik kende er helemaal niemand maar dat kwam vanzelf goed.
Toen ik in de derde klas zat werd met veel bombarie aangekondigd dat we een zelfstandige school werden: het Cobbenhagen College.

zaterdag 4 december 2010

73. Kwartje

Zo eens in de vier, vijf weken ging je naar de kapper (zie no 72). En vlak vóór kerst en pasen natuurlijk, dat deed iedereen en dan waren er lange wachttijden. Maar geleidelijk werd dat kappersbezoek minder vanzelfsprekend. Het raakte zelfs beladen: de jaren '60 braken aan en met de doorbraak van de Beatles was de haarkwestie geboren. Ik was een jaar of veertien, vijftien (dus dat was in 1965, '66) en ik ging kappersbezoek uitstellen*. En werd promopt fronsend bekeken door mijn omgeving. In eerste instantie vooral binnen de parochie, dat speelde toen nog steeds een rol want ik ging natuurljk wel naar de kerk, op zondag - nóg was mijn ziel niet verloren. En daar, bij het uitgaan van de mis, op de stoep bij de kerk van de Trouwlaan dus in de Pastoor Vromansstraat, vond het eerste haargerelateerde incident plaats.
Het ging om de mis van half elf dus het zal half twaalf geweest zijn dat we daar stonden na te praten toen meneer Van de Vrande (uit de Oerlesestraat, driedelig pak, duidelijk van betere stand dan wij) op mij af kwam en met drie vingers in het zakje van zijn zijden vest friemelde. Met veel vertoon overhandigde hij mij een kwartje: 'Hier. Kun je ook een keertje naar de kapper.'
Ik snpate niet wat er gebeurde en keek hem verbaasd aan. Hij grinnikte en verduidelijkte: 'Een kwartje voorde kapper. Ach het is maar een grapje hoor.'
Maar toen ik het kwartje in mijn jaszak stopte werd hij boos en wilde het terug.

* Er was wel een overgangsjaar waarin ik nog wel naar de kapper ging, maar dan zei ik: 'Niet scheren van achter en opzij, hou het maar gedekt.' Thuis leidde dat tot schampere vragen: 'Ben jij naar de kapper geweest? Ik zie er niks van.' Maar dat was natuurlijk juist de bedoeling.

zondag 28 november 2010

72. De kapper (1)

De kapper (een herenkapper) zat in de Hesperenstraat, op een hoek (sinds de gasfabriek afgebroken is, is de lay-out daar ingrijpend veranderd. Ik zou het pand niet meer aan kunnen wijzen). Een kortaffe, chagrijnige man. Zo eens in de vier of vijf weken kreeg je geld mee en moest je erheen. Als je je vriendjes zo gek kreeg gingen ze mee, maar daar moest de kapper niets van hebben: 'Wie van jullie moet geknipt worden?', vroeg hij bars aan ons vieren.
'Alleen hij? De rest wegwezen dan, want als het hier vol zit dan denken ze dat ze lang moeten wachten en dan gaan ze op 'n ander.'
Als je aan de beurt was dan schroefde hij de stoel omhoog, deed een witte strook papier om je nek, dan veel te strak een glanzende cape die hij met een metalen klem vastzette - en dan nam hij je te grazen. Met de tondeuse schoor hij - zoem zoem zoem - de zijkanten en de achterkant van je hoofd bijna kaal, en met een schaar knipte hij de bovenkant kort. Knip knip manoevreerde hij razendsnel met schaar en kam. Hij vroeg nooit hoe het worden moest.
Klaar? Hij spoot je hoofd nat uit een metalen siphon met daaraan een steenrood rubberen slangetje met een knijpbal. zt zt zt zt. Haar in een lijnrechte scheiding gekamd en dat was het dan. Betalen en wegwezen, waar waren de vriendjes?
Je hoofd voelde nog wel onwennig aan, met die strakke haren. En koud, in de winter, met je natte kop.

zondag 21 november 2010

71. Rijke oom.

De oudste broer van ons moeder had het gemaakt. Die was, zo werd vol ontzag verteld in de familieverhalen, rijk! Echt rijk! Zakken vol geld in de kelder, dacht ik als kind. Dat was natuurlijk niet zo, maar rijk was hij wel. Echt waar. Een self made man, een uitstekende machinebankwerker die ooit in een schuurtje voor zichzelf was begonnen, met een oude draaibank (alweer volgens de familieverhalen en misschien was het wel waar).
Ome Goof, samen met een partner richtte ie een bedrijf op dat nog steeds bestaat hier in Tilburg, maar ik weet niet of er nog familie bij betrokken is want het liep allemaal anders dan ome Goof bedacht had.
De zaak groeide en bloeide en naast nieuwbouw in Tilburg bouwde hij fabrieken in Bergen op Zoom en Reusel. Daar kreeg zijn oudste zoon Piet de leiding, om te oefenen voor later. Ah, die verhalen, leuke stuff was dat op familiefeestjes, die intens saaie familiefeestjes maar als ome Goof er was werd het leuk want die had heel andere verhalen dan de rest. Hij ging op zakenreis met Piet, naar Parijs, en maakte daar kennis met de Franse w.c.'s: 'Ginne pot, gin papier, niks nie. Dus ik hurkte maar zo'n bietje en trok m'n broek losjes op en ging bij de balie informeren hoe dè moes.'
Jazeker, geen woord Frans spraken vader en zoon, maar ze gingen naar parijs voor zaken en ze kwamen terug met contracten en dat werd dan natuurlijk breed uitgemeten als ons moeder jarig was. Wij hingen aan zijn lippen!
En toen ging Piet dood. Geheel onverwacht. Een forse streep door de rekening want Piet, dat was de troonopvolger. Die had het concern over moeten nemen. Never happened. Maar er gebeurde wel van alles anders.

zaterdag 13 november 2010

70. Paardenpies.

De schillenboer kwam met paard en wagen, een platte, open kar met opstaande randen van slordige planken. De melkboer in de eerste jaren ook, soms reden wij mee. Het paard deed alles uit eigen beweging: linksaf, rechtsaf, wachten bij oversteken, stoppen op de juiste adressen, weer in beweging komen als de melkboer aan kwam lopen. Eén keer begon hij ineens te plassen, een ontstellende hoeveelheid schuimende paardenpies die dampend naar het putje stroomde. De melkboer vertrouwde het niet: hebben jullie er soms met een stokje ingepord? Nee, dat hadden wij niet. Ik wist eigenlijk niet eens dat paarden plasten, geloof ik.
Al snel kocht ie een hemelsblauw volkswagenbusje, en vervolgens elke 4 a 5 jaar een nieuw.
De kolenboer kwam met een grote, open vrachtauto, de laadbak vol kolonzakken. De aardappelboer: ook zo, maar dan aardappelzakken in de bak.
De bakker (ja, de bakkersknecht, maar voor mij was hij de bakker) kwam op een gemotoriseerde bakfiets met een groot, houten deksel dat openklapte en een motortje dat steeds afsloeg en dan lastig weer aan de praat te krijgen was. De man van de huishuur kwam altijd te voet maar zal wel ergens een fiets gestald hebben. Boterboer Spierings, op vrijdagavond: op de fiets met een enorme doos vol boter. De visboer kwam niet langs, wel een knukelboer met een fiets waaraan tassen met knukels hingen.
Scharensliep? Geen regelmatige verschijning. In de zomer kwam soms de ijscoboer met zijn kar, en een heel enkele keer een orgel door de Oerlesestraat. Dan liep de buurt uit.

zaterdag 6 november 2010

69. Zuinigheid met vlijt - schijt 2.

Je mocht ook geen eten weggooien. Nooit niet. Oh heer, nee. Eten weggooien gold als doodzonde. Het was erger dan, dan.. Nou ja, het was héél erg en je deed het niet. Een ijzeren regel.
Al het eten ging op want wat niet op ging at onze pa op. De kindertjes in Afrika? Geen kans! Alles ging op. Wij waren onze eigen kindertjes in Afrika.
Ik herinner me mijn stille ontzetting toen ik een besmeerde boterham in de pedaalemmer zag liggen bij onze nicht Fia, in haar flatje aan het Westerpark, toen ik daar logeerde. Een boterham! Niet eens een sneetje brood dat zo beschimmeld was dat ze er zelfs in Afrika geen zin meer in hadden en het dus bij de schillen kon - nee, een besmeerde boterham met boter en beleg. In de pedaalemmer. Oh, die kwamen vast in de hel.
Ik biechtte het op bij ons mam als had ik zélf die boterham bij het vuilnis gegooid, en die bleek verrassend mild: "Fia moet zelf weten hoe ze haar huishouden doet."
Kijk, dat dan weer wel.

zaterdag 30 oktober 2010

68. Zuinigheid met vlijt - schijt!

De jaren '50: je moest altijd en overal zuinig zijn. Oh wat had ik daar de neus van vol. En nog, nog! Niet dat ik zelf niet zuinig ben in het dagelijks leven want zoiets nestelt zich diep in je mindset, maar es kotzt mich an, in goed Duits. Ik broed op een anecdote die dat goed uitbeeldt en die ik zo op kan schrijven dat de lezer er om kan lachen. Grinniken - boer met kiespijn: ja ja, die fucking zuinigheid.
Boterham met tevredenheid? Nee. Deze: de pindakaaspot. Die moest leeg.
U weet hoe dat gaat: je lepelt wekenlang ongegeneerd pindakaas uit de pot met je mespunt, maar vroeg of laat wordt het moeizaam schrapen: de pindakaas is bijna op! Nog één boterham. Vooruit, nog één sneetje dat kan nog wel. En dan wordt het echt moeilijk om nog tot een aanvaardbare laag pindakaas te komen.
Een verstandig mens begint er niet meer aan en draait een nieuwe, verse pot open (het genot om je mespunt te zetten in zo'n onaangeroerd, smetteloos oppervlak zachte, lichtbruine pindamoes). Maar nee, we zijn zuinig. Er zitten nog strepen pindakaas aan de potwand en in de richel bij de bodem, en pa gaat nauwgezet aan het werk met zijn mes. Systematisch gaat de mespunt op en neer langs de potwand, het hele potje rond: tik tik tik botst de mespunt steeds op de bodem. Tik tik tik ....TAK! We kijken allemaal op vanwege het afwijkende geluid en zien het verbijsterde gezicht van onze pa en de bodem van de pindakaaspot die, zorgvuldig losgetikt, over het tafelkleed rolt.

zaterdag 23 oktober 2010

67. Zondagse pak.

Tja, we droegen gewoon kleren zonder dat we daar veel over nadachten. Bloezen en korte broeken, behalve als het echt koud was in de winter. Dan een lange broek en een trui en hemd en borstrok. Zelfs het eerste jaar op de HBS ging ik in korte broek, net zoals de andere jongens in mijn eerste HBS-klas - 1m, de laatste eerste klas in de rij en een uitzondering omdat er alleen jongens in zaten. De leraren vonden het geen prettige klas,geloof ik. Onrustig. Een dominante doubleur Rob Franken, zoon van de fabrikant die dus mocht doubleren en troubleren en die tenslotte dmv bijlessen toch wel een diploma zou halen, dacht iedereen, want zo zat Tilburg wel in elkaar. Dat hoefde niet uitgesproken te worden - en toen waren ineens the times a'chancing. Die vlieger ging niet meer op, halverwege de jaren zestig.
Maar daar ging het nu niet om. Wat we droegen waren gewoon kleren waar niemand verder veel over nadacht. Je moeder legde die op maandagochtend klaar en dat droeg je dan de rest van de week. Mode? Nooit van gehoord in verband met mijn eigen kleren.
Tot en met zaterdag droeg je hetzelfde plunje, behalve de zaterdagmiddag want dan ging ik naar de welpen/verkennerij en had ik dus een uniform aan. Op zaterdag ging je 's avonds in bad (teil in de keuken) en dan kreeg je je pyama aan. Op zondag deed je je zondagse goed aan. Voor jongens: een pak. Aanvankelijk ook met korte broek, maar wel met stropdas.
Dat pak kon best een afdankertje zijn, een tweedehandsje. In mijn geval was dat in elk geval zo: ik had een rijke neef die een paar jaar ouder was en van hem kreeg ik de pakken. Die werden dan vermaakt tot ze min of meer pasten. Maar de schouders bleven te breed en de pijpen vielen niet goed omdat ze ingekort waren en daar was de omslag bij ingeschoten.
Was dat een lullig gevoel?
You bet. Maar ja, wat kun je er verder aan doen?

zaterdag 16 oktober 2010

66. Jan en Piet: in de naam van de vader....

Jan en Piet, twee oerhollandse jongens, onverschrokken wereldreizigers en koene avonturiers. Wie boekstaafde voor ons, derdeklassers, hun bloedstollende avonturen? Wie stuurde ons elke dag opnieuw om twaalf uur precies met een cliffhanger de straat op? Wie gooide elke dag weer bij het aanbreken van de middagpauze waarin je naar huis mocht en vervolgens ook weer terug moest naar de school van meester Van Ham, een huiveringwekkende kippevelwending het doodstille klaslokaal in?
Meneer Reese. Jawel, die van het onbarmhartige slaag (zie hiervoor).
Elke dag opnieuw gaf hij zo tegen twaalf uur, zeg vijf of tien minuten ervoor, het commando waar wij al uren op zaten te wachten: Opruimen!
De laatste jongen die nog voor straf naast zijn bank stond kreeg een oplawaai en vervolgens zaten alle jongens ongeduldig rechtop in hun lessenaar. Vertel, meester, vertel! Van Jan en Piet!
En dat deed hij. En wij hingen aan zijn lippen.
Hij begon precies waar hij de vorige dag was opgehouden, hij pakte die cliffhanger feilloos beet en liet Jan en Piet in de ene na de andere hinderlaag lopen - waar ze toch elke keer weer heelhuids uitkwamen dankzij hun hollandse slimmigheid en ingenieuze uitrusting. Diepzeemonsters, onderaardse kerkers, donkere grotten vol spinnenwebben, onpeilbare kloven, draken, vleermuizen, duizelingwekkende hoogten. onweer, octopussen met messcherpe tanden in hun muil, zeerovers, vergane schepen, wankele vlotten, krakende bruggen, leugenachtige herbergiers, dronken wildemannen: heel Indiana Jones kwam langs. En elke sessie eindigde precies hetzelfde. Net op het moment dat Jan en Piet weliswaar ontsnapt waren aan een bloeddorstige tijger maar daarvoor in een diepe kloof waren gedoken en nu uit lagen te hijgen en naar het plafond lagen te kijken van de geheimzinnige ruimte waarin ze terecht waren gekomen, merkte Jan ineens op dat er toch wel erg gemene, scherpe punten uit het plafond staken en toen zag Piet dat dat plafond langzaam maar zeker, centimeter voor centimeter, naar beneden kwam..en ze konden er niet uit... In de naam van de vader, de zoon en de heilige geest amen.
Want de ochtend eindigde met gebed en dat zette hij consequent op zo'n moment in. De hele klas knipperde met z'n ogen, zuchtte, maakte dromerig het verplichte kruisteken en bad netjes het weesgegroet mee, en ook nog een onze vader. Amen.

zondag 3 oktober 2010

65. 'Van jou hoef ik geen reep.'

De onderwijzers waren ook niet altijd even subtiel. Die in de derde sloeg erop los (zie hiervoor, ergens), maar vergeleken bij meester Kokke in de vijfde, was dat eigenlijk zo gek nog niet. Klappen, dat begrepen we.
Kokke was streng en gaf lage punten ('Een tien is voor god en een negen is voor mij', dus hoger dan een acht kreeg je sowieso niet - wat een hele schok was voor mij, gewend als ik was aan negens en tienen.), maar bovenal was hij hard en gemeen. Als je jarig was tracteerde je, geloof ik (ik herinner me dat niet echt heel duidelijk). Een snoepje voor alle kinderen en een reep (kwatta, mars, mekka, whatever) voor de meester. Dat was natuurlijk een heel ritueel, elke keer opnieuw. Met een zakje snoep alle rijen af en dan tenslotte met een reep in je hand naar voren, naar de lessenaar van Kokke.
Iets moeten we vermoed hebben, want toen Ton Horvers naar voren liep met de chocoladereep-met-nootjes, hield de hele klas (zuigend op de zuurtjes) hem in de gaten en hij ging met loodzware tred en Kokke deed het ongehoorde waar we op een of andere manier allemaal op zaten te wachten. Met de woorden 'Van jou hoef ik geen reep, doe jij eerst maar eens wat beter je best', weigerde hij de tractatie en Ton kon als een geslagen hond terug naar zijn plaats. Het was doodstil in het lokaal - maar dat was het meestal, bij Kokke.

64. Etre en avoir.

Het was natuurlijk een soortement gajusschool, daar aan de Trouwlaan, waar ook af en toe de politie kwam als er weer eens een jongen zijn zakmes gebruikt had bij een vechtpartij, maar er zaten ook veelbelovende jongens op, die 'goed konden leren', zoals de formule luidde. Die jongens werden in de zesde klas enkele uren per week bij elkaar gezet en dan kregen ze Franse les, van meester Van Dijk.
Dat was een rare zaak en ik begreep er niets van. Ik kon het natuurlijk wel leren, wat hij ons voorschotelde (je, tu, il, nous, vous, ils. Le garcon, La fille. La maison.) maar het drong niet tot me door waar het over ging. Dat het een andere taal was, dat ergens op de wereld mensen hiermee opgroeiden en als vanzelf deze woorden gingen gebruiken, dat kwam niet echt binnen. Maar ja, ik kon 'goed leren' dus ik leerde al die rijtjes gewoon van buiten, zonder te wten wat het was.
Op de HBS, in de uren Frans, duurde het nog enkele weken vóór ik het verband legde tussen de taal die Dhr Reijnen ons trachtte te leren en de lessen van meester Van Dijk - dat die over hetzelfde gingen.

zaterdag 25 september 2010

63, De bakkersvrouw en de nachtmis..

Kerstmis is hoogtijdag voor de bakkersbranche, ook toen al, ook voor bakker Burgers dus, op de hoek van de Nieuwstraat. Veel ingekocht, veel omgezet tot op kerstavond, veel contant geld in huis. In die jaren was er eigenlijk alleen maar contant geld, volgens mij (Ja, en bij ons thuis was er altijd te weinig contant geld).
Goed, kerstavond. Tevreden bakkerijbevolking want goede zaken gedaan, nu moest alles nog worden opgeruimd en schoongepoetst en dat allemaal nog vóór de hele bubs naar de nachtmis gaat. Niet alleen het bakkersgezin, ook het gezin van de meesterknecht komt naar de zaak want papa moet tot het laatst meehelpen en dan gaan ze samen met het bakkersgezin naar de nachtmis. Het uur van vertrek nadert, iedereen heeft zijn zondagse goed aan en een dikke jas eroverheen en ze doen nog wat laatste, kleine klusjes.
Kom vrouw we moeten gaan.
Ja, even nog.
Kom nou, je treuzelt.
Nee, deze rekeningen nog inschrijven. Weet je wat, gaan jullie maar vast, ik kom zo.
Maar de knecht is ook nog bezig, achter.
Nou, mooi toch, dan komen wij samen jullie wel achterna.
En zo geschiedde in die dagen. Keurig opgedoft togen ze naar de nachtsmis in de kerk van de Trouwlaan, het bakkersgezin zonder vrouw en het knechtengezin zonder man. En er tussenuit knepen ze, de bakkersvrouw en de meesterknecht - met medeneming van de hele kerstopbrengst.
De parochie gonsde van de geruchten.

62. Gebakken schol.

Ach roomskatholieke jeugd. Vrijdag was vasten- en onthoudingsdag en die onthouding kon me gestolen worden want ik had er geen idee van wat daarmee bedoeld werd, maar dat vasten. 'Vasten' betekende 'geen vlees'.
Geen vlees, en ook dat maakte me eigenljk niet zoveel uit, zij het dat 'geen vlees' bij ons en bij iedereen in Tilburg betekende: vis. En vis betekende bij ons en bij iedereen in Tilburg: gebakken schol. Met botersaus. En gekookte aardappelen. En worteltjes.
Oh, erger kon het niet. Van die vieze, platte vissen vol graat, en dan die wat klonterige botersaus over je aardappelen en daar dan die worteltjes naast, weeig en weerzinwekkend en iets te lang gekookt tot bijna pap. De hel. Een puike reden om je geloof op te geven, in elk geval. Nooit meer vasten, nooit meer onthouding. En vooral: nooit meer gebakken schol.

zaterdag 18 september 2010

61. De feauteuil.

Ja, de t.v. was natuulijk ook zo'n aanschaf die een overgang markeerde: nog geen t.v. - wel t.v. (en iedereen kent die verhalen wel van het eerste toestel in de straat en dat dan alle kinderen uit de straat op woensdagmiddag in de voortuin naar binnen zaten te kijken naar het kinderuurtje. Bij ons in de straat had Swaanen de eerste t.v. en inderdaad, wij zaten op woensdagmiddag op het muurtje van hun voortuin.), maar eerlijk gezegd maakte de komst van de feauteuil (ik kan het niet ingewikkeld genoeg schrijven) meer indruk op mij. Dat was ook veel eerder en ik kan me weinig of niets herinneren van wat er eerst in de voorkamer stond, maar feit was dat we op een gegeven moment een feauteuil aanschaften. werd met veel bombarie aangekondigd dus ik was benieuwd en ik moet bekennen dat het een beetje tegenviel. Het was een rank stoeltje met glanzend houten armleuningen en pootjes. Rug en zitting waren bekleed met een leverkleurige, harige stof, waar in dezelfde kleur een patroon in was geweven. Onaangenaam aan je blote benen (korte broek), zonder meer. En ja, we moesten er natuurljk zuinig op zijn. Dat gezeur altijd, daar kreeg ik op d'n duur zo genoeg. Je moest altijd overal zuinig op zijn. Beh

60. De wasmachine.

De was was veel werk, elke maandag. Er stond een soort kuip-met-rotor in de schuur en er was een grote, koperen ketel en een primitief gasstel waar die op kon, om de was te koken. Ik had er als jongen geen sjoege van wat dat allemaal was en waar dat allemaal voor nodig was, maar iedereen ervoer wel dat de was als een soort doem over de maandag hing. Maandag wasdag. Alle huisvrouwen (er waren geen andere vrouwen, eigenlijk) in Tilburg deden maandag de was en dus kwam er op het eind van de ochtend roestwater uit de kraan, wilde de legende. Er was dan zoveel water verbruikt dat het helemaal van onderop moest komen en dan kwam er roest mee.
Wasmachine?
Jawel, er zou een wasmachine komen, begin jaren 60. daartoe werd een raadsman in de arm genomen, een bevriende loodgieter met een makkelijke, dominante babbel. Hij kon gewoon een hele avond vertellen, dat wij allemaal zaten te luisteren. Wat wist hij veel, dacht ik vol ontzag. Hoe de wereld in elkaar zat!
wat betreft de moderne wasmachines (die hij leverde en installeerde en repareerde en onderhield) ging zijn verhaal zo (in plat Tilburgs uiteraard maar ik vertaal het even): Laatst heb ik er eentje geleverd een eindje verderop, bij Van Gurp. Dus ik kom die man een paar weken later tegen en ik vraag: En, bevalt 't?
Nou Jan, hoe zal ik 't zeggen (hoezakkutzegge), de vrouw is er wel blij mee want nu hoeft ze al dat zware werk niet zelf te doen, maar ze is nog steeds de hele maandag bezig met de was. Dus ik zeg, Verrek, hoe kan dat nou?
En dan blijkt dat die vrouw 's morgens vroeg de was in het machine doet en dan gaat zitten wachten tot het klaar is. Ja! Dat duurt een paar uur. En ze heeft niet in de gaten dat ze ondertussen iets anders kan gaan doen, want ze is met de was bezig. Dus ik zeg, sjaak, zeg ik, die vrouw van jou....

zaterdag 11 september 2010

59. Ëén maal één is één.

Ha. Lager onderwijs aan de school van de Trouwlaan. Geen gemakkelijke klus voor de onderwijzers en niet altijd leuk voor ons, maar er waren ook knusse momenten, dat het allemaal vanzelf ging.
Hoofdrekenen. Niet: sommen maken, maar: de tafels van één tot en met tien van buiten leren. Door ze klassikaal op te dreunen. Dat gaf een mooi, resonerend gevoel in je buik, als we eenmaal de maat te pakken hadden en de hele klas in hetzelfde ritme meedreunde. Doen ze dat nog, nowadays? Met z'n dertigen tegelijk?
Eén maal één is één.
Twee maal één is twee.
Drie maal ......
en zo verder tot we bij tien maal tien waren. Honderd! Klaar!
En zingen met de hele klas was ook leuk. De meester op de blokfluit. Vooral meester van Dijk was muzikaal, maar ik kan me geen liedjes herinneren. Wel dat ik een keer alle sommen fout had, echt 100%. Dat was toen ik 's middags terug op school was nadat in de voormiddag iemand me was komen halen omdat onze pa in het ziekenhuis lag. Hartaanval.

58. Roomsche doelgroepen

Toen de beminde gelovigen niet meer uit zichzelf naar de kerk kwamen, gewoon omdat het moest of omdat het zo hoorde, begonnen de in de steek gelaten herders dingen te verzinnen om de kijkcijfers op te krikken. Het meest drastisch was natuurlijk dat ze het Latijn vaarwel zeiden en het altaar 180 graden draaiden zodat de priester voortaan met zijn gezciht naar het publiek stond, maar er waren ook subtielere pogingen om de kerkgang er in te houden.
Zo aanvaardden ze dat je niet meer elke dag de heilgie mis bijwoonde (ja, of je moest misdienaar zijn, of priester) en gingen denken in doelgroepen. Er kweam eenmaal in de week een gezinsmis. En een jeugdmis, gelukkig niet mer beatmuziek, maar toch.
Het mocht allemaal niet baten, natuurlijk en gelukkig. Dat hele rijke, roomsche leven bleek hol, niet gebaseerd op innerlijke overtuiging en persoonlijk geloof, maar op uiterlijkheden, rituelen en gedeelde gewoontes, en het verkruimelde roemloos op de maten van de modernisering.
Wat er van overbleef? Een kerk vol oude mensen, soon to die.

Genoeg over het geloof want volgens mij leest niemand dat.

zaterdag 4 september 2010

57: Rare dingen

Zijn er nooit rare dingen gebeurd tijdens een heilige mis? Ja, alsof zo’n mis zelf al niet raar genoeg was. Enfin, in mijn eersete jaren ging het er allemaal nog heel ouderwets aan toe. De priester las de mis uit een enorme bijbel die op een forse houten standaard lag opengeslagen, op het altaar. Hij deed dat met zijn rug naar de beminde gelovigen, die zagen alleen de achterkant van zijn kazuifel.
Ergens tussen de lezing van het epistel (oude testament? brieven van de apostelen?) en het evangelie (nieuwe testament) moest dat hele geval (bijbel + standaard) van de rechterkant van het altaar worden verplaatst naar de linkerkant. Waarom? Dat deed er niet toe, het was gewoon zo, het ritueel.
Dat verplaatsen deed de priester niet zelf, daar was de misdienaar voor. Dus je kwam overeind van je knielkussen aan de zijkant van het priesterkoor, ging de drie treden op naar het altaar toe, pakte het houten geval stevig beet, ging aan de zijkant die drie treden weer af, liep om het altaar heen (in het midden moest je stoppen, knielen en weer verder gaan), aan de andere kant ging je de drie treden weer op en sjouwde je het geval op het altaar. De eerste of de tweede keer dat ik dat moest doen voelde ik me er niet tegen opgewassen, ik zag mezelf al ruggelings met bijbel en standaard en al van de trap af flikkeren – zoals ook weleens gebeurd was, zij het niet met mij. Dat fluisterde ik dus tegen de priester, met hoogrode wangen en kloppend hart. Ik was er van overtuigd dat god zelf dit hoorde en zag, op datzelfde moment, en dat mijn onsterfelijke ziel ernstig gevaar liep.
Zonder op of om te kijken pakte de priester de standaard en zette hem hup aan de linkerkant van het altaar. Fluitje van een cent. Kraaide geen haan naar en ook god bliksemde of donderde niet door deze inbreuk op het ritueel. Ik haalde opgelucht adem.

56: Niet voor niets.

Het was natuurlijk allemaal niet voor niets, deze voorstellingen in de kerk van de Trouwlaan, niet gratis dus. De pastoor en zijn kapelaans moesten tenslotte ook eten. Dat begrafenissen en huwelijksmissen geld kostten, dat ging volledig aan mij voorbij. Maar in gewone missen werd gecollecteerd en op zondag werd ook plaatsengeld opgehaald. Dat leidde tot een scheiding der geesten (of eigenlijk: een scheiding der lichamen). De collecte, die was vrijwillig. Je kon gewoon je hoofd afwenden als de collectant zijn collectezak (een rode, fluwelen zak met een kwastje en een koperen rand aan een lange stok) voor je neus hield. Maar plaatsengeld was verplicht. Dat stond ook vast, er waren vaste tarieven en als je te veel gaf kreeg je wisselgeld terug. Hoe gering de bedragen ook waren (fl 0,05), er waren nogal wat parochianen die de kerk geen cent gunden en dus niet in de banken gingen zitten (want dan moest je betalen) maar die achter in de kerk bleven staan. Staan kostte niets! In onze ogen waren dat schooiers, maar de echte vraag is natuurlijk waarom ze überhaupt nog naar de kerk kwamen.

zaterdag 28 augustus 2010

55. Na het natgooien de kerk uit.

Het mooie van het dienen van een begrafenismis was vooral, dat je na het uitroken ('bewieroken') en natgooien ('zegenen') van de kist, de kerk uit ging, in vol ornaat en onder de klanken van 'In paradiso'. De kist had de hele dienst vooraan in de kerk gestaan, in de gang vlakbij het priesterkoor. Daar hadden we hem ten slotte bewierookt en gezegend. Dat achter de rug kwamen de kraaien in het geweer: oude mannen in jacquet die aan weerszijden van de baar gingen staan en die de kerk uit begonnen te duwen, achter ons aan. Tussen de banken door naar de grote kerkpoort, die bij deze gelegenheid openzwaaide - en daar gingen we, het felle licht van de werkdag in.
Voorop de priester in kazuifel met in zijn handen een kruis op een hoge stok, daar achter de misdienaars in hun togen en superplies, dan de kist, gedragen of geduwd door de kraaien, dan de weduwe, gebogen, klagend, huilend, ondersteund door een familielid, dan de rest van de familie, dan vrienden en bekenden. Een hele optocht. Eerst de Pastoor Vromansstraat door (links de friettent), Trouwlaan oversteken, over het pleintje (rechts fietsenmaker Bissele, links drankenhandel Van Eijck), Christiaan Huygensstraat in. Via het Laurens Kosterplein (rechts visboer Van Laarhoven, links een sigarettenzaak) de Oerlesestraat in. Die liepen we uit tot het Korvelplein (rechts kaardenfabriek Diepen). Achter de Korvelse kerk was het kerkhof. Zijn laatste rustplaats!
(Geen idee hoe we het deden als het hard regende.)

54. Het mooie van begrafenissen

Een gewone, doordeweekse mis duurde een half uur, soms wat korter als pater Victorianus hem deed want die was oud en raffelde de gebeden af (en hij wilde altijd alle wijn uit het kannetje in zijn kelk, en helemaal geen water erbij - zodoende dronk hij het bloed van christus onverdund). Een zondagsmis duurde langer, want: de preek. En: er waren meer mensen die ter communie gingen. Ongeveer drie kwartier.
En dan had je natuurlijk bruiloften en begrafenissen. Vooral begrafenissen waren leuk: gewoon onder schooltijd, dat alleen al. Dat waren bruiloften ook (gewoon onder schooltijd), maar die vond ik wat vager, als gebeurtenis. Een begrafenis was lekker duidelijk: hij was dood en nu ging hij onder de grond. En aan het einde van de dienst gebeurde er dan van alles waar je als misdienaar een belangrijke rol in speelde: het wierookvat dat je al vóór de mis moest prepareren en dat dan de hele mis hing te dampen. Op het gloeiende kooltje moest je op het laatst korrels strooien en dan deed je met veel geratel (ijzeren ketting door ijzeren oog) het deksel op het vat en zo gaf je het aan de priester: gesloten, walmend door het opengewerkte deksel. De priester liep er drie keer mee om de kist heen, zwaaiend, walmend, prevelend.
Dan kwam het wijwater. Daarbij was pater Victorianus mijn favoriet, want terwijl de andere paters met de kwast soms maar nauwelijks het water raakten en het allemaal wel erg symbolisch werd, dat gesprenkel, duwde Victorianus de kwast resoluut tot aan het heft in de emmer en spetterde er al zegenend lustig op los. Nat moest die kist! Waar voor je geld!

maandag 23 augustus 2010

53. Confiteor.

De priester had meer werk met aankleden en het kwam ook preciezer, hij moest er allerlei gebeden bij zeggen en bezweringen mompelen en kruizen slaan enzo. Het ging ook volgens een voorgeschreven volorde, daar viel niet aan te tornen (Ja, als misdienaar kon je natuurlijk ook niet eerst je superplie aantrekken en daarna je toog, maar dat was praktisch. Bij de priester was het ritueel.) Zo was er bijvoorbeeld een kledingstuk dat hij moest kussen vóór hij het om zijn nek sloeg. Een stola was dat, een soort sjaal zeg maar, maar dan heilig.
Het eindigde natuurlijk met het kazuifel, dat hing terzijde over een houten standaard (Zeg niet 'kapstok', dat is niet eerbiedig.) De andere kledingstukken (verkleedspullen) lagen precies in de goede volgorde uitgespreid over een hoge tafel. Het was het werk van de koster om te zorgen dat alles daar klaar lag, opengevouwen, zodat de priester niet afgeleid werd uit zijn plechtige state of mind door al te praktische details.
Priester klaar? Ja Heer! Hij monsterde de wachtende misdienaars met strenge blik, trok soms nog wat aan een scheefzittende superplie, en gaf vervolgens het teken: vooruit met de geit. In optocht marcheerden we de sacristie uit, het priesterkoor op: misdienaar 1, misdienaar 2, priester in vol ornaat. Bij het betreden van het priesterkoor gaf misdienaar 1 een flinke ruk aan het koord van de bel die daar hing - BENG - en daarmee was de Heilige Mis begonnen. Het eerste gebed was het Confiteor! Confiteor Deo omnipotenti...etc etc.

52. En wij zagen hem....

Misdienen was leuk om te doen, maar toch was het raar, achteraf: die metafysische enclave middenin het dagelijks leven. Ach, dat was ook de kracht natuurlijk, het hoorde er gewoon bij, er werden geen vragen over gesteld.
Als misdienaar ging je een kwartier vóór de mis begon de sacristie binnen, de kleedkamer van de priester zeg maar. Daar was een bijvertrek waar de togen en de superplies voor de misdienaars hingen. Jas uit, toog aan over je kleren. Een lange, zwarte effen jurk was dat, tot op je schoenen, met een opstaand boordje. Bij plechtige missen met veel misdienaars was het altijd vechten om de gangbare maten. Als je een te lange toog kreeg, moest er een broekriem omheen om te voorkomen dat je erover struikelde. Te kort, ja, daar was niets aan te doen, dan liep je gewoon voor schut.
Over de zwarte toog ging een witte superplie met een wijde hals en wijde mouwen en veel kantwerk aan de manchetten. Die superplies, dat waren wel mooie dingen.
Met die superplie aan was je klaar en kon je het aankleden van de priester bekijken. Die had meer en plechtiger werk. In dat bijvertrek waar je moest wachten was ook het 'heilig putje': een kleine wastafel met kraan die niet afwaterde in het riool, want daar waste de priester zijn handen na de Heilige Mis, en alle hostiekruimels die nog aan zijn vingers kleefden gingen dus door die afvoer. Ik weet niet hoe de loodgieters dat indertijd oplosten.

donderdag 29 juli 2010

51. God zag ons...

God zag ons, natuurlijk. All the time. Ik herinner me afbeeldingen van een driehoek met daarin een oog, die precies dat wilde zeggen: god ziet je, altijd.
Het boze oog, denk je achteraf.
Zo rond mijn twaalfde, dertiende, heb ik afscheid genomen van die hele santekraam. Het kwam me opeens zo onwaarschijnlijk voor, dat gedoe. Een man met een baard in een bizar kostuum die met zijn rug naar een volle zaal (toen nog wel) onverstaanbare formules en beweringen mompelt en vreemde gebaren maakt en dan brood uitdeelt dat het lichaam en bloed van christus is. (Is. Niet: symboliseert. Er zijn er wel voor mindere ketterij op de brandstapel beland.) En iedereen knikt. Amen. Hoe dom kun je zijn?
(En Yoeri Gagarin, de eerste astronaut die terugkwamen zei ik heb god nergens gezien, dat vond ik ook wel een sterke.)
Maar misdienaar van mijn zesde tot mijn twaalfde, dat was leuk. Vooral de latijnse gebeden, dat je die van buiten leerde en dan werd overhoord door de kapelaan tot het feilloos was (maar nog steeds niets betekende), je voelde je toch speciaal, ingewijd. Het credo in het latijn, ik kan het nog steeds opdreunen, feilloos. Kapelaan Wilbert zou trots op me zijn.

woensdag 28 juli 2010

50. 'Dat hoort niet'

De jaren 50 waren ook de jaren van logeren. De familie van onze pa uit Haarlem kwam vaak deze kant op. En wij gingen die kant op voor vakantie (daarover later meer). Die logeerpartijen gingen soms gepaard met hindernissen, want waar moest iedereen slapen? Zo kwam neef Han een paar dagen op bezoek met zijn verloofde Wil. (Van Haarlem naar Tilburg dat was een hele reis, dat deed je niet voor één dag op en neer.)
Tja. Wij, de kinderen, wisten natuurlijk meteen hoe dat moest met slapen: die konden toch mooi in het tweepersoonsbed van mijn zussen! Dat was toch ideaal?
Waarschijnlijk vonden Han en Wil dat ook, maar zo ging het natuurlijk niet gebeuren. En het probleem voor ons pap en smam was: hoe leg je dat uit?
De simpele oplossing was: niet. Je legt niks uit maar je roept gewoon de toverformule te hulp die luidt: dat hoort niet.
Die formule smoorde alle discussies in de Trompstraat in de kiem, want wij wisten allemaal: je deed zoals het hoorde.
Maar waarom hoorde dat niet? Zo ver vroegen wij niet door ('Het hoort niet en verder wil ik er niets meer over horen.'), thuis. Op school wel, vertelde de non die les gaf aan ons Anneke tegen mijn moeder: 'Ja, ik kreeg die vraag dwars door de klas, er komt bij ons een verloofd stel op bezoek en die mogen niet bij elkaar in één bed slapen van ons pap en ons mam. Snapt u dat nou?'
'Ach', had de non gezegd, 'Dat hoort nu eenmaal niet.'
'Waarom niet?'
'Dat mag pas als je getrouwd bent.'
Het raadsel was hiermee niet opgelost maar het was wel een stapje verder. Het had dus met trouwen te maken.
Waar Han en Wil geslapen hebben weet ik niet meer.

zondag 4 juli 2010

49. Gebakken spons.

Geen hondengezin maar een poezengezin. Veel katten hebben elkaar afgewisseld, steeds vergiftigd door omwonende duivenmelkers en volierehouders. Niet dat ze het speciaal op onze katten hadden voorzien, al dachten wij dat toen wel, maar gewoon om hun postduiven en kanaries te beschermen bakten ze stukjes spons in vet en strooiden dat rondom hun hokken. De katten waren er dol op, ze vraten het! Maar dan kregen ze er dorst van en als ze dronken dan gingen die sponjes in hun maag opzwellen tot ie knapte. Daarmee stierven ze een tamelijk gruwelijke dood die mijn zus en ik eens indringend meemaakten toen we een avond alleen thuis waren en de kat van dat jaar kermend binnen strompelde, met een raar gezwollen lijf en zich van de pijn geen raad wetend. Mauwend ging hij achter de bank liggen om te sterven, volslagen radeloos en in tranen hurkten wij bij hem en zagen hem in een erg lang halfuur sterven. Drama!
Er werd ook gefluisterd dat er kattenneppers waren in de buurt, maar wat voor afzichtelijke en schrikwekkende beulen we ons daarbij moesten voorstellen, daar begonnen we liever niet aan.

48. Ademo.

De moderne tijd klopte aan de deur - vaak op muzikale voeten. Oude herinneringen zijn Anneke Gronloh met Brandend Zand en Willeke Alberti met Spiegelbeeld. Dat was de tijd dat de Beatles nog apen waren. Oh, en Ademo natuurlijk. Ademo! Vous permettez monsieur. Paula, dolce Paula. Quand les roses. En als je dan eenmaal echt op de hoogte was zei je geen Ademo, maar Adámo.
Salvatore. Met al die broertjes en zusjes op de teevee. Tranentrekken. Hij sprak zelfs een beetje Nederlands.
In Trompstraat 7 kwam een platenpot. Elke week legden we allemaal een dubbeltje in en als er genoeg was voor een singeltje mochten we dat om de beurt uitkiezen.
Pick up! Eerst een tweedehandsje van ome Jo, een soort kofferpick up. Daarna kochten we zo´n stereomeubel van Philips, spuuglelijk, op pootjes, met een fineerklep die je naar beneden toe opentrok en dan keek je in het vak waar in de bodem een draaitafel zat. Tamelijk zware, handmatige bediening met knoppen die je echt om moest zetten en die dan een harde klik gaven. 45 toeren, 33 toeren en, en dat was toen al nostalgisch, ook 78 toeren.
Ik kreeg het tweedehandsje voor op mijn kamer en de eerste elpee die ik kocht van was Van Morisson, the story of them. Die heb ik nog, ook op mijn mp3 speler.

zondag 27 juni 2010

47. Rode oortjes

Begin jaren '60 of misschien wel eind jaren '50: de West side story. Oh wat een film. Ja, ik zag hem natuurlijk pas veel later maar mijn zussen waren er weg van. Oh die Tony. En dat dansen. En die muziek. En dat zij dan... En dat hij dan...
Zelfs ons moeder vond het mooi en aangestoken door het enthousiasme van mijn zussen en ook omdat het sinterklaas werd besloot zij tot iets wat nog niet eerder vertoond was: ze kocht een boek. (Er werd veel gelezen bij ons thuis maar altijd uit de bubeloteek, zoals ik dat aanvankelijk noemde. Zie hierna.) Het boek van de film. Met foto's uit de film. Zonder het eerst zelf te lezen en dat bleek een vergissing.
Het boekje eenmaal in huis werd verslonden door de meiden, giechelend en opgewonden en verhit fluisterend en met rode oortjes. Zodanig dat ik er zelf ook eens in snuffelde en jawel, hele ruige stukjes tekst aantrof.
Ik meen me te herinneren dat het zo ging: eerst knipte ons mam er een aantal aanstootgevende bladzijden uit, daarna verdween het hele boekje uit huize Sanberg. De moderne tijd: hij klopte aan onze deur maar we deden niet altijd open.

46. Afzien

In de winter bevroor op je slaapkamer het water in de lampetkan (zie hiervoor) - in het hele huis was eigenlijk maar één warmtebron en dat was de grote kolenhaard in de huiskamer. Een glimmend, zwart, gietijzeren geval met mica-plaatjes in het deurtje: als je dat open deed keek je in de vlammen, met samengeknepen ogen tegen de hitte.
Er moesten kolen in en er moest gruis uit en dat ging niet vanzelf.
Naast de kachel stond de kolenkit, daarmee vulde je hem bij. Als de kolenkit leeg was moest iemand kolen gaan scheppen, dat was een gevreesd gebod 's avonds, want dan moest je in de kou in de donkerte naar het schuurtje dat vol spinnen zat die je niet zag (maar zij jou wel!) en dan voorovergebogen in de totale duisternis de kolenkit door de berg kolen in het hok halen. En dan met een volle kit (zwaar!) terug.
Voor de afvoer van sintels en gruis was de asla, onderin. Een zwarte la die je opentrok, maar dan moest je wel eerst 'husselen' of 'russelen': schudden met het rooster zodat de sintels en het gruis door het rooster in de asla vielen. Er was een speciale knop om te husselen. Daarna moest je de asla uit de kachel trekken maar dat hoefden wij als kinderen niet te doen. Te zwaar of te gevaarlijk of wat dan ook.
Gelukkig werd de kolenhaard al snel vervangen door een grote gashaard - van Bocal? Heerlijk, met opnieuw van die mica-deurtjes waar nu gloeiende stenen roosters achter zaten.
De eerste verwarming op onze slaapkamers, voor bij het studeren, waren van die blikken butagaskacheltjes die een eigenaardige lucht verspreiden (oftewel: ze stonken). Later kregen we gevelkacheltjes, die snorden gezellig maar het was wel een gedoe om ze aan te krijgen: je moest met zo'n hendeltje vonken en soms bleef je bezig.

zondag 20 juni 2010

45. 'Fijne keuken'

Uit eten gaan was een andere wereld - en bij elkaar eten ook. Ja, wel natuurlijk een vriendje dat bleef eten of dat je eens bij een vriendje bleef eten als het spelen lang duurde, maar dat was het wel. En ja: natuurlijk bleven later de vriendjes (een ander soort vriendjes) van mijn zussen eten, maar dat was echt later. Zoals dat nu gebeurt, dat je als gezin een bevriend stel te eten vraagt en dat er bijzonder gekookt wordt - een andere wereld. Buiten ons blikveld. Visite kwam op de thee of de koffie, 's morgens, 's middags of 's avonds. Vóór het eten gingen ze weg of ze kwamen na het eten.
Het eten was niet zoals nu, verfijnd van smaak en met speciale ingredienten. Het moest vooral genoeg zijn, dat je je buik vol had na het eten. 'Lekker' speelde veel minder een rol. en dan hadden wij het nog getroffen, want ons mam ging op een cursus 'fijne keuken', samen met Lucia Put. Eén avond in de week, ik denk in de huishoudschool aan de Elzenstraat. En gelachen dat ze hebben! Wij ook, wij kregen allerlei nieuwe gerechten. 'Hemelse modder', een uiterst machtig chocolade-toetje. Als je daar een bakje van op had, had je je buik echt wel vol. En bavarois. En gelatine-pudding. En 'broodje verschikkelijk'.
Maar voor de rest was het aardappels en groente, rijstepap en griesmeelpudding, boterhammen met beleg. Thee en melk. Ranja. En 's zondags snoep van 'ut zultwefke' (zie blog nummer 3). En snuf. Jawel; wij hadden snuf, ook wel zwart-wit geheten. Ik weet niet wat het was, maar het was poeder en je likte het uit een papiertje. Alsof je het op doktersrecept kreeg. En dat papiertje werd dan nat en klef en daar kon je later ook nog aan likken. Brr.

44.Wie komt er op bezoek?

De weecee was buiten, genant om op te schrijven maar het was zoals het was. Feitelijk was het een echte plee, in een aanbouw aan de keuken die uitliep op een soort bijkeuken. In het tussenstuk was dus de weecee. Wel aangesloten op het riool maar geen doorspoeling - dat kon ook niet want dat zou bevriezen in de winter.
Eén van de eerste hygienische maatregelen die ik me herinner was de emmer water die naast de pot stond. Als je klaar was spoelde je daarmee door en dan vulde je hem weer, zodat de volgende een volle emmer aantrof.
Toen we een serre aan het huis lieten bouwen was de plee ineens binnenshuis, dat was in elk geval minder koud in de winter.
Een verhaal van ons moeder over haar jeugd in de Veestraat, zo rond 1925: 'Als er bezoek kwam dan haalden we echt weecee-papier bij de kruidenier op de hoek. Dat hadden we anders nooit. Als je dan afrekende dan vroeg ze nieuwsgierig: Oh, wie komt er op bezoek?'

zondag 13 juni 2010

43. Binnenskamers

De huiskamer aan de Trompstraat was traditioneel ingericht - ja, dat schrijf ik nu wel maar hoe weet ik dat en hoe was dat dan?
Het was zo: in de voorkamer stonden gemakkelijke stoelen, in de achterkamer stond de grote tafel in het midden onder de lamp en dat liet niet veel ruimte meer over. De tafel stond op een bruine kokosmat, die lag op het zeil. Soms was er marsmuziek op de radio en dan marcheerde het hele gezin rond de tafel, pa voorop. Zoals wij dachten dat soldaatjes marcheerden. (Het was eigenlijk maar één kamer, maar toch spraken wij van voor- en achterkamer.)
De radio, dat was geen transistorradio of zo'n groot, duur buizentoestel, maar een klein bakelieten kastje aan de muur in de hoek van de kamer (rechtsachter): radio-distributie. Een soort kabel voordat er kabel was. Met een grote, ratelende knop waar nummers omheen stonden en daar moest je dan de de pijl van de knop op zetten: 1-2-3-4-5-6. Dat waren dus zenders. Hilversum 1, Hilversum 2, verder weet ik het niet. Maar het geluid was kraakhelder. De spanning, elke week vijf minuten, bij de afleveringen van Paulus de Boskabouter. Met de heks Eucalypta.
Maar erg vaak stond de radio niet aan, volgens mij. En hoe het 's avonds was weet ik natuurlijk niet, want ik moest om 7 uur naar bed.

42. Bruin

Met mooi weer en zeker in de eindeloze zomervakanties gingen we zwemmen. Wekenlang elke dag. met een abonnement op het zwembad had je verder niet veel nodig. Je rolde je zwembroek in je handdoek en dat rolletje ging onder je snelbinder. Klaar. (Pas later kwamen die rare badtassen, kokervormig met een rubberen voering en een brede veter door ringetjes aan de bovenkant en de voering die altijd losscheurde).
Hup, naar de Zouavenlaan: Oerlesestraat, Korvelplein, Berkdijk, Ringbaan West oversteken, Burgemeester Van de Mortelplein en dan was je er al: Zouavenlaan. Vóór de ingang een plein met enorme rijen fietsenbeugels. Triomfantelijk door de controle, zwaaiend met je abonnement (voor het kaartjesloket stond een lange rij). Zo'n merkwaardige ijzeren haak pakken en linksaf naar de jongenskleedhokjes (ja, de meisjes gingen ook zwemmen maar daar hadden wij, 8-9-10-11 jaar, niets mee van doen natuurlijk).
Als het een mooie zomer was gingen we elke dag en je werd zo bruin als een neger. Zonnebrandcreme? Dat was meer iets voor Amerikaanse filmsterren.

zondag 6 juni 2010

41. Uit eten?

Ik herinner me nog goed de opwinding die zich van ons hele gezin meester maakte toen mijn oudste zus met het plan kwam om buiten de deur te gaan eten. Samen met haar vriend Frank, in een restaurant. Ik wist niet eens wat een restaurant was! Dat had vast nog nooit iemand van ons gedaan: in een restaurant gaan eten. Dat het een chinees was maakte niks uit geloof ik, het idee zelf was veel vreemder dan dat het een chinees restaurant was.
Ik had er geen beeld bij, ik begreep gewoon niet wat ze bedoelde en wat ik me er bij moest voorstellen. Ergens anders eten kon natuurlijk wel, dat wist ik wel, ik was niet dom! Bij een vriendje of bij familie of zo, dat gebeurde vaak genoeg. Maar bij wildvreemden? Dan moesten die wel erg veel koken, als ze niet alleen zelf aten maar ook nog voor allerlei vreemde mensen. En dat je dan moest betalen, dat was ook gek. En als je naar de wc moest, hoe ging dat dan? Dan moest je helemaal naar huis? Het bleef een raadsel.
(De chinees, dat was natuurlijk tegenover het station, op de Spoorlaan.)

40. Nog eentje voor boven de 18

Peettante jarig. Feest! Hoe zag een familiefeestje er in de jaren '50 uit?
Eten en drinken en roken: op de tafeltjes stonden feestelijke glaasjes met sigaretten (Golden Fiction, Lucky Strike, Peter Stuyvesant). Jenever voor de ooms, bier voor de neven. Bessenjenever voor de tantes, of jenever met een lepeltje suiker. Eerst taartjes en daarna bakjes met zoute pinda's.
Waarom was dat voor boven de 18?
Op dit feestje was ik als klein jongetje aan de verkeerde tafel geplant, tussen en stel verhitte nichten en tantes in, en één van die nichten, met een enorme boezem en een royaal décoletté, had na enkele glaasjes bessenjenever het hoogste woord. Ze vertelde dat ze vorige week op de radio iets had gehoord over borsten verkleinen - en dat leek haar wel wat. 'Dus ik zeg sjaak, sjaak, zeg ik, ik laat een stuk van m'n tieten afhalen. Zegt hij: agge ut mar loat. Dus ik zeg, Waarum nie? Vènde gij dè schon dan? En hij: Doarom hèk oe gevat.'
Mijn peettante Miep, sussend: 'Nou zeg, een beetje rustig kan ook wel. D'r zijn kinderen bij.'
De nicht, nog roder wordend en met haar schommelende boezem op mij gericht: 'Och wè, daor snapt ie toch niks van.'
Ze had gelijk: pas jaren later daagde het mij waar dit intrigerende gesprek over ging.

zaterdag 29 mei 2010

39. Behind enemy lines… (1)

Lees eerst 39, dan 38 dan 37 dan 36.
Zaterdagmiddag, dat betekende: op pad met de verkenners (ja, tot mijn twaalfde was dat natuurlijk op pad met de welpen, maar daar gaat het nu niet over). Ik was? 13 of 14. De pastoor Vromanstroep waren wij, waarom weet ik niet, en ons honk was in de Wassenaarlaan, een aanbouw aan het parochiehuis (in de andere aanbouw zat de bibliotheek). Meestal gingen we op de fiets ergens heen, speelden daar het spel van die dag en fietsten in colonne weer terug, maar om een of andere reden waren we die dag te voet in de Beekse Bergen en gingen we in de loop van de middag te voet weer terug. Niet slim.
De Beekse Bergen was toen nog niet het strandbad dat het nu is, met camping en huisjes en kermis en safaripark, het was gewoon een open duinengebied ten zuidoosten van Tilburg en het was best een eind lopen dus ik snap niet dat we te voet waren.
De kortste weg terug was dwars door de Vogeltjesbuurt en dat was tricky, dat wisten we allemaal maar we waren moe en we hadden gen zin in een omweg dus daar gingen we, zo’n 15 jongens van 12-16 jaar, in slordige verkennersuniformen – wat kon ons gebeuren?
Dat zou snel blijken.

38. Behind enemy lines… (2)

Lees eerst 39, dan 38 dan 37 dan 36.
De Vogeltjesbuurt was berucht. Beruchter dan de Veestraat of de Uitvindersbuurt of de Zeeheldenbuurt waar wij zelf vandaan kwamen. We wisten dus waar het over ging en dat we wat geluk nodig hadden want dat het uitcde hand kon lopen.
Fietsen deden we gedisciplineerd in een colonne, maar lopen ging slordiger: gewoon een langgerekte sliert met openingen en groepjes, die, toch wel aarzelend, een vreemde buurt met een slechte reputatie binnentrok. De jongsten hadden niks in de gaten, aanvankelijk, maar het ging vrij snel mis en het was nog onze eigen schuld ook.
Ergens waren wat jongetjes (jonger en dus kleiner dan wij) aan het voetballen en eentje van ons trapte de bal weg. De kinderen zagen die hele troep verkenners (zo heette dat bij de verkenners: je was de troep) en verdwenen ijlings – voor even. Ze kwamen met méér terug, maar vooral: ze haalden er enkele grote jongens bij. Nondeju. We waren er al voorbij maar we zagen ze komen en ons tempo ging ineens flink omhoog, alleen, we wilden (nog) niet gaan rennen.
De kleine jongens van het voetballen haalden ons het eerst in want zij renden er verbeten op los. De grote jongens liepen niet echt hard maar wel harder dan wij en eentje had een eind hout in zijn handen. We zagen vrouwen uit de ramen hangen en kinderen uit de weg gaan en we formeerden ons bliksemsnel: de kleinsten naar voren, de anderen naar achter, waar het gevaar dreigde. En doorlopen nondeju!

37. Behind enemy lines... (3)

Lees eerst 39, dan 38 dan 37 dan 36.
De kleine jongens sarden en spuugden, scholden en dreigden, begonnen uitdagend te duwen. En jawel, daar had er eentje een pats te pakken, van één van die van Horvers, een forse tweeling die er genadeloos op los kon slaan – onze troef, bleek al snel.
Er ging een soort gebrul op vanwege deze gewelddaad tegen één van hen in hun eigen buurt. Het groepje kleine jongens bleef afwachtend staan, de grote jongens (3 geloof ik) versnelden en eentje hief dreigend het eind hout.
Onze voorhoede sloeg nu echt op de vlucht, helemaal achterin stond de tweeling Horvers en nog enkele jongens, maar nog steeds waren we op doortocht, we stopten niet. Met een paar passen hadden de grote jongens ons ingehaald en ze sloegen meteen die van Horvers op z’n gezicht. Dat was niet slim want stante pede veranderde onze aftocht in een gevecht. Terwijl de voorhoede honderd meter verder en bijna in de relatieve veiligheid van de Broekhovenseweg, bibberend en bleek toekeek, gingen die van Horvers het gevecht aan: als gekken sloegen ze er op los en verrasten de grote buurtjongens met hun verbeten en totaal onverschrokken vechtlust. Met vertrokken gezichten en samengeknepen ogen en bijna huilend van woede gingen ze even te keer en weken vervolgens enkele meters terug, richting voorhoede. Maar nu gingen links en rechts voordeuren open en we zagen enkele volwassen mannen in de richting van het relletje lopen. De buurtjongens vielen opnieuw aan (onder gekrijs van de kleine jongens die evenwel buiten ons bereik bleven), maaiden met het eind hout en verdomd –eentje van Horvers lukte het om dat hout af te pakken en hij sloeg onmiddellijk en zonder nadenken en zo hard als ie kon de aanvaller frontaal op z’n kop. Eén twee drie keer. Die zakte op het trottoir in elkaar, ik zie hem nog gedesoriënteerd rondkruipen op handen en voeten, groggy. Even was het helemaal stil op straat.

36. Behind enemy lines ... (4)

Lees eerst 39, dan 38 dan 37 dan 36.
Dat gaf ons de gelegenheid om ons los te maken uit het gevecht en in blinde paniek rende nu de hele troep verkenners de buurt uit de Broekhovenseweg op. Een brede straat, niet meer de dreigende beslotenheid van de Vogeltjesbuurt. Maar niemand dacht er aan te stoppen of zelfs maar om te kijken. Rennen, de Ringbaan Zuid over. Doorrennen. Bij cafe Beth Kolen de Oerlesestraat in, langs het Transvaalplein af. Niemand kwam ons nog achterna, maar we bleven rennen tot we ons honk bereikten en opgevangen werden door de hopman.
We deden ons relaas, we toonden hem het stuk hout dan die van Horvers nog steeds in zijn hand geklemd had. Hij bekeek het zorgvuldig: er zat een grote bloedvlek op.
‘Nou’, zei hij, ‘Laten we dat maar in het kampvuur gooien. En als de politie komt weten we niets van dat stuk hout.’
Natuurlijk kwam de politie niet – het was ook een vreemd idee dat die van de Vogeltjesbuurt de wouten zou bellen. Maar jarenlang zijn wij met de verkenners met een wijde boog om de buurt heen gefietst.

zondag 23 mei 2010

35. Gymnastiekles

Bij Huize Nazareth was een gymzaal, bij ons op de lagere school niet dus wij gingen gymmen in de Nazarethstraat. Douches waren daar niet, gymkleren hadden wij niet. Dus?
Wij liepen netjes in de rij naar de gymzaal, daar trokken we onze schoenen en kousen uit en (als je die had) je bloes of trui. Je gymde in je hemd en je (korte) broek. Alle jongens op de lagere school droegen toen een korte broek, ook in de winter denk ik. Na afloop gauw weer kousen en schoenen en bloes aan en terug naar school.
Het moet gestonken hebben in de klas maar wij waren ons nergens van bewust.
Toen ik naar de HBS ging kregen we aparte gymkleding. Omdat Paulus een kindje was van Odulphus, was het gymtenue op het Pauluslyceum het omgekeerde van Odulphus: die hadden een rode broek met een witte bies, wij een witte broek met een rode bies.
Douchen was er nog steeds niet bij, op Paulus. Grote, ronde wasbakken stonden er en de gymleraar zag er streng op toe dat je je voeten waste. En vóór de les begon stelde hij ons op in een lange rij en liep hij achter ons door met een stok in zijn hand. Hij keurde de lengte van onze haren. Dit was 1965, de jeugd dreigde te ontsporen en het meest manifeste teken daarvan was 'bietelhaar'. De school deed zijn uiterste best ons in het gareel te houden. Tevergeefs.

34. 'Hofjes'

Herinnering van ons moeder aan de oorlog, nee, aan de bevrijding - dat een Canadese soldaat haar de weg vroeg maar ze verstond hem niet dus ze kon hem niet helpen en daar werd ie boos om. Maar dat ze hem niet verstond dat kon ze toch niet helpen? Waarom werd hij dan boos?
Ontdaan ging ze naar huis en daar legden haar oudere broers het haar uit, toen ze na nauwgezette ondervraging precies had verteld naar welke straat hij had gevraagd.
De jongens snapten het meteen: oh, hij vroeg naar de oranjestraat, dat is in de Koningswei, daar zitten de hoeren. Daarom werd ie natuurlijk kwaad, hij dacht dat je het niet wílde zeggen.
Ons mam was perplex, wist niks van de reputatie van de Oranjestraat.
De Koningswei stond slecht bekend en werd eind jaren 50 afgebroken, maakte plaats voor het Konigsplein etc. De bewoners werden geherhuisvest in de nieuwe wijk het Wandelbos, in een aantal straten die allemaal op 'hof' eindigden. In de Tilburgse volksmond was 'hofje' een tijdlang synoniem voor achterbuurt, tenminste, in de jaren '80 gebruikten mijn mts-leerlingen (bij de lessen over sociale stratificatie) het in die betekenis: Oh meneer, u bedoelt hofjes...

zondag 16 mei 2010

33. De oude dokter Franken.

Die automatiek (zie no 32) was zo ongeveer de eerste van Tilburg, volgens mij. Op de hoek van de Trouwlaan en de Korvelseweg, weggestopt in een verloren hoekje naast een café. Daar tegenover woonde d'n dokter.
Wie?
D'n dokter!
Onze dokter dus. Eerst (prehistorie) de oude dokter Franken (waar tante Dinie, zus van mijn moeder, diende), toen zijn zoon de jonge dokter Franken (idem). Onze huisarts dus, maar zo heette dat niet: onze huisdokter. En zo heette dat ook niet. Het heette gewoon: 'onze dokter'.
Over de oude dokter Franken, die natuurlijk al eeuwenlang 'onze dokter' was van ons pap en ons mam, deden allerlei sterke verhalen de ronde. Wonderbaarlijke genezingen! Hij heeft zich ook met mijn gezondheid bemoeid: bij mijn geboorte zat mijn linkervoetje tegen mijn kuit geplakt.
'Dokter, moeten we daar geen specialist bij halen?'
'Ach nee', suste de oude dokter Franken ons mam, 'Als je nou maar elke keer als je dat kind vast hebt, gewoon rustig over de voetje strijkt, zo, in de goeie richting, dan komt dat wel goed.'
Het kwam goed.

32. D'n Buik

Huize Nazareth was 2 of 3 straten verder: Wassenaarlaan, Ruijterstraat, dan kwam je bij de kruising met de Nieuwstraat, daar begon de Nazarethstraat. Op de hoek zat een bakker, Van Dijk, die zijn zaak ombouwde tot friettent. Een dikke man, d'n Buik heette hij de de volksmond, of in elk geval: zo noemden wij hem (ja, niet in zijn gezicht natuurlijk). Dit was al wat later, een jaar of 12 was ik toen. Hij had een mooie dochter (Gonnie), die hielp in de zaak en daarom hingen wij daar graag rond. Maar je mocht alleen in de zaak rondhangen als je friet at, of kroketten, dus het vergde nogal wat zakgeld.
wij zaten daar dan, 4 of 5 jongens, de vaste fanclub zeg maar, Gonnie achter de toonbank, d'n Buik ergens in het achterhuis. Als ie de zaak in kwam moest je snel iets bestellen anders moest je er uit. 'Gonnie, doe mij nog maar een kroket', riepen wij in koor als de deur openging voor de indrukwekkende gestalte van haar vader.
Als ze de kroektten er te snel uithaalde dan waren ze nog koud van binnen en dan kreeg je een nieuwe, nadat d'n Buik met een dikke vinger aan je kroket had gevoeld of ie inderdaad koud was, van binnen.
Zijn zoon opende later een automatiek aan het St Annaplein.

donderdag 6 mei 2010

31. Huize Nazareth.

De Nazarethstraat - die heette naar Huize Nazareth, een enorm gebouw dat de hele rechterkant van de straat besloeg en een tehuis was voor, tja, ik wist niet precies hoe / waarom die jongens daar zaten, maar het waren rotjongens. Een tehuis voor rotjongens dus.
Voor ons waren ze dat tenminste. We waren niet zozeer bang voor henzelf, maar ze waren altijd met veel meer, als ze naar buiten mochten: met een hele klas tegelijk dus 30 tot 40 jongens, en als wij buiten voetbalden, met hoeveel waren wij dan? 10 was al veel. Dus dat verloor je altijd, als die langskwamen en we zorgden niet dat we onze bal op tijd vast hadden (Zo heette dat en dat riep je ook: 'Bal vast Huize Nazareth komt er aan.') dan waren we hem kwijt.
Ja, er liep wel een frater mee die de zaak in de gaten moest houden, maar die liep ver achteraan en had niet in de gaten wat er speelde. Ik weet nog dat ik een keer riep 'Bal vast' en dat iemand antwooordde we hebben de bal al vast en dat ik zei oh dan is 't goed en dat ie toen antwoordde ja wij van huize nazareth.
Weer een bal kwijt.

30. Pas op je vingers!

Wat lag er in de huiskamer op de vloer? Zeil. Daarop een kokosmat. Daar stond de tafel op, in het midden van de kamer, aan vier kanten vrij. Rechte stoelen er omheen. Mooi spul, tafel en stoelen, want eigenhandig gemaakt door ome Jo, de meubelmaker van de familie en getrouwd met tante Rie, de enige zus van onze pa. Woonde in de Nazarethstraat, een lange, magere man met rood haar.
De tafel kon je aan twee kanten uitschuiven maar dat deed je niet want dan klemde je je vingers (onvermijdelijk) en dat deed zeer, echt zeer. (De vaste toevoeging aan: 'Schuif de tafel eens uit' was: 'Pas op je vingers'. Altijd tevergeefs.)
Een van mijn oudste herinneringen is dat papa in de keuken zit te huilen om de dood van oma. Die had de laatste jaren van haar leven bij ome Jo en tante Rie ingewoond en was daar midden in een donkere, stormachtige nacht gestorven. Maar waarom moest papa daar om huilen? Raadselachtig. Ik vroeg het mijn oudste zus (bron van wijsheid) en die zei: 'Oma was de moeder van papa.'
Kijk, dat was nieuw voor mij. Dat papa een moeder had gehad en dat dat oma was geweest. Dan was papa dus ook klein geweest? Moeilijk te vatten, maar nu begreep ik wel dat papa moest huilen. Je moeder dood, dat was erg!

zaterdag 1 mei 2010

29. Hygienisch.

Wij hadden aanvankelijk geen douche. Je waste je 's morgens (gezicht, nek, hals, handen)en trok je kleren van die week weer aan. 's Zaterdags werd je gewassen in de keuken, in een teiltje warm water.
Dat water kwam niet uit de geyser want die was er ook niet. Grote ketel op het gasstel, dan had je warm water. En dat wassen 's morgens? We hadden geen vaste wastafels maar commmodes met daarop een lampetkan vol water. Ja, ik snap ook wel dat dat klinkt alsof ik driehonderd jaar oud ben, maar toch was het zo. Je goot de lampetkan leeg in de schaal die erbij hoorde en met dat water waste je je (oe eigen). De slaapkamers waren ook niet verwarmd dus als het flink vroor zat er 's morgens een laagje ijs op het water in de kan.

(En, rare herinnering, de bovenkant van mijn dekens was dan ook bevroren want ik zweette nogal 's nachts en dat trok dan door het laken en de 2 dekens heen en daarboven gekomen bevroor het dus. Zei ons moeder. De haren van de bovenste deken waren dan hard en wit en voelden vreemd aan.)

28. Kermispot.

'Vakantie' als in 'met vakantie gaan' kenden wij niet, dat was meer voor rijke mensen. Maar wij woonden in Tilburg en wij kenden dus de kermis. Die was ook duur, trouwens - volksvermaak én duur. Dus wat moest je?
Sparen moest je!
Voor de kermis moest je sparen en dat ging via de kermispot. Een neef, een ijverige neef die vooruit wilde in de wereld (Gerrit van Fia) haalde elke week de kermispot op. Als ik het mij goed herinner: een knaak.
Hij kwam vrijdagavond binnen (hij kwam gewoon binnen, de voordeur had een klink zoals u weet) met de opgewekte boodschap 'de kermispot'. Hij kwam wel vaker op bezoek dus hij moest vanaf het begin duidelijk maken dat dit een heel specifiek bezoek was en dat hij niet lang bleef. Gerrit inde de rijskdaalder, tekende het aan in zijn boekje en was weer weg.
In augustus betaalde hij uit, ik weet niet of je rente kreeg en ik weet niet wat hij in de tussentijd met het geld deed: of hij het bij de bank wegzette en rente opstreek. In elk geval, aan het begin van de kermisweek was er geld in huis!

zondag 25 april 2010

27. 20 minuten!

Even wat anders. Een paar blogjes terug schreef ik dat het altijd zo druk was bij de melkboer inde winkel, zo tegen zessen. Hoe kwam dat - dan werd er nog gauw broodbeleg gehaald voor het avondeten, want dat was een broodmaaltijd.
En warm? Dat aten we tussen de middag. Een Tilburgse traditie: de fabrieken sloten tussen de middag een uur of langer, zodat de arbeiders naar huis konden voor het warme eten.
Maar dat moest dan natuurlijk wel tempo tempo naar binnen, want ze moesten allemaal weer teug naar de fabriek. Zo ging dat ook bij ons, trompstraat 7: met z'n vijven aten we een complete warme maaltijd in 20 minuten. Soep. Aardappelen-vlees-groente. Pap. Fruit. Want we aten goed, dat wel.
En dan om één uur allemaal weer naar school - naar de fabriek. Net als de rest van de buurt.

26. 'Nie doen.'

De straat verloederde: achter ons trok een gezin in met al snel één, toen twee en toen zelfs drie kleine kinderen. Als konijnen. Terwijl de vrouw gehandicapt was: ze trok met haar ene been en haar linkerarm stond krom.
Goh, dat dat ook kon, dat je dan toch gewoon kinderen kon maken en krijgen - als kleine jongen begreep ik er niks van. De buurvrouw had het beter geschoten, die zei tegen ons mam (ik scharrelde onzichtbaar maar wel binnen gehoorsafstand rond): 'Ze is zo geil als ze gehandicapt is'.
Later vroeg ik aan ons mam wat dat was: 'gehandicapt'.
Haar man, een lange, magere slungel, deugde niet. Hij handelde stiekem in drank, ontdekten we bij het spelen: zijn schuurtje stond vol kratjes bier. Daar verdiende hij blijkbaar goed mee, want ze kochten al vroeg een groot tv-toestel en dus zaten wij regelmatig daar. Tv-kijken op de woensdagmiddag. Soms hing er een rare lucht en rondkijkend waar die vandaan kwam of gewoon over de vloer kruipend, ik weet het niet meer, stuitte ik eens op een grote, witte po met daarin een grote, bruine drol. Daar kwam die lucht vandaan.
Een jongen uit de buurt (eentje van govers) iets ouder dan ik, vertelde eens dat ie gezien had hoe de vader die gehandicapte moeder vastpakte in de gang en onder haar rok greep, wat ze giechelend afweerde: Doe nie.
Het was duidelijk: de buurt verloederde maar het werd er niet saaier op.

zondag 18 april 2010

25. Opschrève bij de melkboer

Wij kregen altijd geld mee als je, vlak vóór 6 uur, nog gauw een ons belegen kaas moest gaan hslen bij de melkboer. Maar niet iedereen. Zo tegen zessen kon het gemeen druk zijn in de winkel ('Zuivelhandel', stond in een halve bood van zilveren letters op het winkelraam) en soms werden kinderen voor dat volle front geconfronteerd met de schulden van pa en ma. Dan hadden ze vele minuten lang gewacht tot ze aan de beurt waren, ze hadden hun boodschap gestameld, die was afgesneden en verpakt en werd overhandigd - nee, dat nog net niet, want de melkboer zei met het onsje sisiworst nog in zijn hand: 'heb je centjes bij je?'
'Opschrève', zei zo'n kind dan - en dan wist je het al.
De melkboer legde de boodschappen buiten bereik, draaide zich om en keek in het grote boek. Zag hij daar een bedrag open staan dan zei hij nee: 'Eerst centjes halen thuis. Zeg maar tegen jullie moeder dat er nog te veel opgeschreven staat.'
Je zag de aarzeling. Wat moest dat kind nu? Thuiskomen zonder worst betekende misschien wel slaag. Maar er zat niets anders op: de papieren zak met worst lag buiten bereik achter de toonbank, de melkboer draaide zich naar de volgende klant.
Afdruipen was het enige dat er op zat - en afdruipen werd het. De winkel zweeg.

24. Aflevering voor boven de 18.

Seks bestond natuurlijk niet in de jaren '50, in de nette Trompstraat, maar toch gebeurde er wel eens wat. Onderstaande heb ik van horen zeggen - uit tamelijk betrouwbare bron.
Er kwam een wijkhuis midden in de Jan van Galenstraat, onderdeel natuurlijk van een burgerlijk beschavingsoffensief, Nette meisjes uit de parochie gingen daar diensten draaien. Ze kwamen voor verrassingen te staan en de eerste was natuurlijk dat die lui uit de Jan van Galenstraat (die nu van 'schooiers' promoveerden tot asocialen') er helemaal niet op zaten te wachten. En dat lieten merken. Als volgt.
Hella was de beroepskracht in het wijkhuis, een mollige blondine van een jaar of twintig. Op de ochtend waar dit verhaal over gaat, ging ze informeren bij een gezin waarom een bepaald meisje niet op de speelmiddag geweest was, woensdag. Ze dacht slim te zijn door midden op de ochtend te gaan, dan was de man vast uit werken en kon ze alleen met de moeder praten.
Dus wat deed ze? Als er een bel geweest was had ze aangebeld, maar er was geen bel dus ze klopte op de deur en er was geen deurknop maar een klink dus toen ze vaag een vrouwenstem hoorde roepen 'Jè kom mar' ging ze binnen.
Ze gaat binnen en staat meteen in de woonkamer en in de woonkamer staat een bed en daar liggen pa en ma in en die liggen te neuken. Dat woord bestond overigens nog niet, toen. In het verhaal dat ik hoorde heette het: 'en die waren bezig', met een veelbetekendende blik erbij. Gelukkig wel onder de dekens, maar er staat nóg een bed in de kamer en daarin ligt de 18-jarige zoon van het stel - te kijken. Met zijn handen onder de dekens.
'Jè wè ist juffrouw', vraagt de vrouw een beetje moeizaam vanonder haar man. Hella os totaal verbijsterd en kan geen woord uitbrengen.
Dan vraagt de zoon op pesterige toon: 'Hèdde soms ôk zin juffrouw?'
'Jè, dan kreupt ur mar bij hôr, hij kan ut goed', grinnikt de moeder, terwijl Hellas bij zinnen komt en volkomen in de war de straat op struikelt.
Luid gelach vanuit het huis: 'He, doe de deur dicht', hoort ze nog maar ze gaat niet terug.

zondag 11 april 2010

23. De Trompstaat? Netjes houden!

Na dat gedoe met de buren (zie nummer 22) vroeg ons moeder een gesprek aan met de maatschappelijk werkster van de wonigbouwvereniging. Hoe zat het?
Hoe zat wat?
Wat waren ze van plan met de Trompstraat?
De mevrouw schrok van het verhaal over de buren met die maffe oma en hun nachtelijke vertrek om de schuldeisers te ontvluchten. Dat was niet de bedoeling. En wat ze van plan waren met de Trompstraat?
'Nou, we willen de Trompstraat eigenlijk wel netjes houden.'
'Als jullie dat van plan zijn dan zijn jullie op de verkeerde weg', vond ons moedere, maar ze was wel gerustgesteld en de verhuisplannen werden voorlopig vergeten. Ons nette bastion tussen twee asociale buurten werd voorlopig beschermd door de woningbouwvereniging - no worries.

22. Dès mèn fiets!

De straat verloederde. Achter ons woonden eerst ome Gerrit en tante Roosje (echte oom en tante) en die verhuisden naar een betere buurt. Wat kwam er voor in de plaats? Gajus!
Naast ons woonde buurman (Van den Bergh, aardige oude weduwnaar meteen inwonende ongetrouwde dochter, tante Jo) en die ging naar het bejaardentehuis (Koningsvoorde) en wat kwam er voor in de plaats? Gajus!
De nieuwe buren brachten een maffe oma mee die via het oude, wrakke poortje ineens bij ons op de plaats stond, met bevende vinger op de fiets van ons moeder wees en vol verontwaardigde overtuiging zei: 'Dès mèn fiets!' Wij geloofden onze oren niet en spijkerden het poortje dicht.
Een paar weken later informeerde de melkboer bij ons moeder: hoezat het met de buren?
Hoezo?
Ze hebben veel opgeschreven staan en ze doen al een paar dagen niet open.
Waren ze stiekem verhuisd, 's nachts. Hadden wij niets van gemerkt.

zondag 4 april 2010

21. Gazon! Vijver!

Bloemperken of moestuinen om het dieet aan te vullen, dat was het wel zo'n beetje qua tuin achter de huizen van de Trompstraat. Heggen ertussenin waar je gemakkelijk overheen kon praten en vaak ook nog met een verbindingspoortje zodat je makkeijk achterom kon bij de buren.
En toen ineens gonsde dat achtertuinenwereldje van opwinding: bij Swaanen, de buschauffeur van drie tuinen verder, gingen ze een gazon aanleggen. En een vijver.
Een gazon! Ik wist niet eens wat dat was, maar het bleek een soort grasveld te zijn. Alleen niet van dat lange gras maar kortgemaaid, net als een voetbalveld. Enfin, iedereen weet dat tegenwoordig maar toen was het nieuw. Of misschien niet helemaal nieuw maar wel: sociaal ongehoord. Een gazon, dat was iets voor rijke mensen. En een vijver al helemaal! Dat hoorde niet, in een gewone straat.
De tijden, zij veranderden!

20. Heggeschaar

In de Trompstraat hadden alle huizen een achtertuin, een flinke zelfs vanwege de Tilburgse traditie dat de arbeiders hun loon aanvulden met zelf verbouwde groente. Vaak waren het moestuinen dus, maar zo niet achter nummer 7. Bij ons bloemperken met floksen, zonnebloemen, rozen, seringen, margrieten. Etc. En een flinke berkenboom achterin, tot ergernis van de achterburen want die nam veel zon weg.
Tussen de tuinen stonden heggen, liguster denk ik. Geen prikkels in elk geval.
Heggen moesten natuurlijk geknipt worden en daarvoor had je een heggenschaar nodig, maar dat was een duur ding. En hoe vaak moest je een heg nou nog knippen? Zonde toch om daar zo'n duur instrument voor aan te schaffen.
Dus wat deden ze?
Ze legden hutje bij mutje en kochten met de hele rij één heggeschaar. Die kon iedereen gebruiken en na gebruik terugbrengen naar de centrale bewaarplaats: bij ons in de schuur.
Dat dat zo was en dat dat niet onze schaar was maar gemeenschapsbezit, dat bleek mij pas toen we gingen verhuizen en pa en ma overlegden hoe dat nu moest met die schaar. Konden ze die nu gewoon meeverhuizen?
Dat overleg was geheel overbodig want de buurt verloederde en niemand die nog wist dat die schaar commune-bezit was. De mensen die daar aan meegedaan hadden waren dood of verhuisd of hadden een schutting gebouwd om zich te beschermen tegen de nieuwe buren.

zaterdag 27 maart 2010

19. De Nekker

Trompstraat uit, Oerlesestraat oversteken, Trouwlaan in naar Lidwina, 't witte kerkje. Generaal Smutslaan oversteken en dan kwam je bij de Ringbaan Zuid. Daarachter lag landbouwgrond: korenvelden. Daar speelden we wel en ik heb altijd gedacht dat dat De Nekker heette maar dat was niet zo. 'D'n akker', dat was wat ze eigenlijk zeiden. Oh.
Bij Adam en Eva? Ja, daar! Heel Tilburg-zuid wist dan waar dat was, maar voor u moet ik het natuurlijk uitleggen. 'Adam en Eva' stonden daar, aan het einde van de eerste pad vanaf de Ringbaan. Twee paaltjes, eentje dik en eentje dun. Iedereen wist dat ze Adam en Eva heetten, maar misschien ben ik wel de enige die weet hoe ze aan die naam komen. Dat verhaal hoorde ik een paar jaar geleden op de begrafenis van de melkboer (waarover later meer).
Bij de koffietafel zat ik naast een oude boer en toen ik vertelde dat ik op het ROC werkte, zei hij: 'Oh, het ROC, dat staat op onze grond. Ja, tenminste, vroeger was dat onze akker.' 'Bij Adam en Eva?'
'Ja, verrek, weet jij dat ook? Maar weet je ook hoe ze aan die naam komen?'
Hij vertelde. Zijn vader had die akkers en dat pad aangelegd en wilde dat punt markeren, dus zette hij op een avond, samen met zijn zoon, twee paaltjes in de grond. Alleen, hij had niet twee even dikke, dus werd het één dik en één dun paaltje.
Toen ze die gezet hadden en een eindje op hadden gelopen, keken ze nog een keer om naar die paaltjes in het vlakke land en toen zei pa: 't lijken Adam en Eva wel, zo met z'n twee-en.
En die naam is dus blijven hangen. (Nu is daar de rotonde van Stappegoor. Wat een flater dat die niet Adam en Eva heet.)

18. Aorig.

Mutsaers was 'unne pliesie', één van die woorden die je niet kon omzetten naar het Nederlands. Dan moest je 'agent' zeggen - en dat was toch weer iets anders voor mijn gevoel. In Tilburg had je geen agenten, wel pliesies.
Wij spraken natuurlijk Tilburgs: gij en oe en onze pa. En hedde um gezien?
Dat waren allemaal woorden die je in het Nederlands ook had, alleen sprak je ze dan anders uit. Maar er waren ook woorden waarbij het moelijker lag. Aorig.(Of 'Oarig'? Hoe schrijf je dat? Doe nie zò oarig.)Eerst probeerde ik 'aardig' maar dat was het natuurlijk niet. 'Raar', jawel, maar tot op de dag van vandaag blijft dat een vreemd woord voor mij.
'Schènen doe nie zeer' bleek 'schelden' te zijn. en 'verschieten' 'voorschieten'. Dat was nog een blamage op de HBS, dat ik een vriendje netjes vroeg of hij me een kwartje kon verschieten. Vragend keek hij me aan.
'Hij bedoelt 'voorschieten', zei een andere jongen.
Ik bloosde van schaamte. Sociale stijging gaat van au.

zaterdag 20 maart 2010

17. Pliesie? Mutsaers!

Op een vage manier wisten we natuurlijk wel dat er ergens een politiebureau was ('woutenkiet', zeiden de stoere jongens) waar al die pliesies woonden, maar bij ons in de buurt kon je maar één ding bedoelen als je 'de pliesie' zei: Mutsaers!
De wijkagent. Groot, breed, vierkant en altijd helemaal in het zwart: pet op, lange, zwarte leren jas, zwarte leren laarzen. Alles kraakte als hij zich bewoog.
Als we op straat voetbalden en iemand riep 'de pliesie' dan was het Mutsaers. Achteraf vraag je je af waarom het eigenlijk niet mocht en op welke gronden hij de 'bol' in beslag nam, maar toen kwam dat niet in je op. En je bol was je kwijt, voorgoed.
Evengoed was het dezelfde Mutsaers die het jaren later voor elkaar kreeg dat er een voetbalveldje kwam in de verlengde Trouwlaan, vlak vóór de Ringbaan Zuid. (Dat veldje is er trouwens nog, tegenover Koningsvoorde.) Toch is het niet goed afgelopen met pliesie Mutsaers. Er waren geruchten en later krantenberichten en een echt schandaal over het begluren van vrouwen in de buurt.
Goh: pliesie Mutsaers die naar blote vrouwen loert. Menselijk after all.

16. Geweld thuis (niet bij ons natuurlijk)

Er waren 2 soorten ouders, als het om 'slaag door de meester' ging. (Stel dat ze het aan de weet kwamen.)
In het ene geval was de reactie op de klacht: 'De meester heeft me geslagen': 'Dan zulde ut wel verdiend hebben. Hier hedde ur van mén òk één.'
En pats!
In het andere geval toog de moeder op hoge poten (nou ja, op pantoffels dan) naar school om verhaal te halen: ik ben de enige die mijn jong mag slaan. Ooit zag ik zo'n schreeuwende moeder op de gang op school staan, onder aan de trap ging ze te keer tegen de bovenmeester, Van Ham. Die hoorde haar ernstig aan. Er kwam een andere meester bij staan. De moeder keerde zich tegen hem. Van Ham nam een korte pauze: liep het trapje op, verdween in zijn kamertje en kwam een paar tellen later weer terug. Zonder onderbreking zette de vrouw haar scheldpartij voort, nu weer tegen hem. Maar het liep niet altijd zo vrolijk af.
Nooit kwam er overigens een vader naar school om verhaal te halen. Een kerel? Niet nodig, de vrouwen waren mans genoeg. En dan was er natuurlijk ook, als overtreffende trap, de Rooie Stien. In haar jonge jaren nog met echt rood haar en zonder het befaamde handtasje-met-baksteen. Dat had ze toen nog niet nodig.

zaterdag 13 maart 2010

15. Bekkenslag.

Geweld in de klas? Jazeker. In de derde klas zat ik bij meneer Reese. We zaten in ouderwetse schoolbanken, twee aan twee in rijen achter elkaar. Als je zat te kletsen of iets anders deed dat hem niet aanstond of zomaar, zei hij (op vermoeide toon alsof hij het ook niet kon helpen): 'Sanberg, naast de bank.'
Protesteren hielp niet.
In de loop van de ochtend kwamen er zo 2 of 3 of 4 jongens naast hun bank terecht. Dan kwam ie achter zijn lessenaar vandaan en begon langzaam door de klas te lopen. De jongens naast de bank begonnen te zweten. Hij naderde je van achteren en gaf je een enorme draai om je oren, zo hard dat je terug de bank in tuimelde. Dat deed zeer maar dan had je geluk.
Als je pech had dan sloeg ie met twee handen tegelijk aan weerskanten van je hoofd tegen je oren, van onder naar boven, alsof ie twee bekkens tegen elkaar sloeg. Dan bleef je wel overeind staan maar dat was niet iets om blij mee te zijn want je oren gloeiden (van buiten) en suisden (van binnen).
Halverwege het schooljaar verdween Reese van school. Nooit meer iets van gehoord.

14. Huilepie - 2

Soms liep het echt uit de hand, op de speelplaats, als de vechtpartij een onverzoenlijke vechtersbaas betrof of een onverdraaglijke belediging. De surveillerende meester worstelde zich door de joelende massa, greep de vechtenden in hun kraag, trok ze met enige moeite uit elkaar en stuurde ze bars elk een andere kant op, door de bewonderende toeschouwerskring heen.
Normaal gesproken wa het daarmee voorbij, maar soms liet een onverzoenlijke psychopaat zich niet zo simpel wegzetten: de rekening stond nog open. Buiten de kring gekomen draaide ie zich op z'n hakken om, zocht in het geleidelijk afnemende gewoel tot ie z'n tegenstander opnieuw in het oog kreeg, sprong hem als een kat op zijn rug en ging met niets ontziende woestheid te keer. Oei, dat was tegen de mores en soms liep dat uit op politiewerk (waarover later meer).
En ik stond er een keer bij dat niet een meester maar een oudere broer (behorend tot de categorie 'bevorderd wegens leeftijd') door de massa drong, de jongen die zijn broer te lijf ging op de schouder tikte en hem, toen ie zich omdraaide, een korte, droge, keiharde hoek op zijn kaak gaf. Als een slappe pop zakte de jongen door de knie-en. Knock out. Er viel een verpletterde stilte in de kring - dat was de bedoeling niet!

zaterdag 6 maart 2010

13. Huilepie!

Veel geweld op school (en in de buurt trouwens ook): in de lokalen, in de gangen en op de speelplaats. En buiten de school natuurlijk, bij het uitgaan. Op de speelplaats, onder het speelkwartier dat voor de hele school op hetzelfde moment was, werd af en toe 'voor menes' gevochten. Hoe af en hoe toe?
Mwah, elke week toch wel een keer, voor mijn gevoel.
Als twee jongens 'voor menes' slaags raakten vormden de anderen meteen een wriemelende, bewegende, joelende kring om de vechtpartij heen. Die kring werd in een mum van tijd een massa, want de hele speelplaats stroomde (sensatiebelust) toe om te kijken: dringen om vooraan te komen zodat je wat kon zien, wringen en stompen en duwen en ondertussen opgewonden schreeuwen: Huilepie! Huilepie! Huilepie!
Wat dat betekende of hoe je het moest schrijven wist niemand, maar dat was de yell die bij 'menes' hoorde en al na enkele tellen ging dat mooi synchroon en dreunde het lekker door: Huilepie! Huilepie! Huilepie!
Lang duurde het nooit want de surveillerende onderwijzer snelde natuurlijk meteen toe, worstelde zich door de massa heen en trok de vechtersbazen met hun bebloede koppen uit elkaar.
Opluchting alom.

12. Pislucht

De eerste jaren op de lagere school (vanaf 1958. Van de kleuterschool daarvóór herinner ik me alleen dat ik probeerde onder de rokken van de juf te kijken, maar er was niets te zien en daar kan ik geen stukje mee vullen) was er geen fatsoenlijke w.c. Op de speelplaats was een afdak en daaronder, tegen de muur, was een plasgoot. Gewoon over de hele lengte van het afdak en in het zicht van de lokalen daar tegenover. Geen tussenschotten of zoiets en de leraren gebruikten het ook: je stond met je rug naar de speelplaats in het zicht van iedereen te plassen. Later kwamen er wel echte w.c.'s, binnen, en werd het afdak afgebroken. In de plaats daarvan kwamen barakken voor de hoogste klassen en er was praat over omdat het maar niet lukte de pislucht weg te krijgen.
In die barakken kwamen de 2 zesde klassen en toen ik 12 was kwam ik daar dus ook in. Samen met een aantal jongens van 14, 15 of 16 jaar die nauwelijks konden lezen of schrijven en steeds waren bevorderd 'wegens leeftijd'. Moeilijk in de hand te houden, die jongens. Wij, de gewone jongens van een jaar of 12, keken tegen hen op en waren er ook wel bang van. Wat die allemaal durfden!

woensdag 3 maart 2010

11. Meester Van Ham

De school was om de hoek. De officiele naam was de Gerardus Majellaschool, maar het was natuurlijk gewoon 'de school van de Trouwlaan', ook wel bekend als de school van meester Van Ham. Want die was de baas, het hoofd der school. Hij runde de school alsof hij ermee getrouwd was: toegewijd en liefdevol. Een gedreven man die ook nog een tijdje in de gemeenteraad heeft gezeten en die rondvertelde dat zijn school erg goed lag bij de minister in Den Haag: hij kreeg immers altijd extra leerkrachten! Het achterstandsbeleid avant la lettre.
Toen er een inbraakgolf was in Tilburgse lagere scholen ging meester Van Ham elke nacht nog even kijken of alles wel in orde was, op school. En toen was een keer niet alles in orde, toen hij om 4 uur 's nachts (!) nog even poolshoogte nam. Er was verdorie een ruitje ingetikt.
Van Ham ging het marmeren trapje naar zijn hoofd-der-schoolkamer op, hoorde gerucht, kuchte zelf (hij was een verwoed roker), de gewaarschuwde inbreker kwam de kamer uit en sloeg Van Ham recht in zijn gezicht zodat die achterover van het trapje viel. Buiten westen. Boef ervandoor.
Dat was natuurlijk sensationeel, maar de volgende ochtend was Van Ham weer gewoon op school - met een gezicht vol pleisters en krammen de held van de dag.

zondag 28 februari 2010

10. Deurknop

De voordeur van Trompstraat 7 had een klink. Ja, dat haal je de koekoek, denkt u nu, hoe maak je hem anders open? Maar als u nog eens denkt dan bent u verbaasd: een klink?
Jazeker, een klink. Als de deur niet op slot was kon iedereen gewoon binnen, vanaf de straat. Dat was in de hele straat zo en dat was makkelijk. Bijvoorbeeld. Eéns in de week werd de huishuur opgehaald, maar soms kon moeder daar niet voor thuisblijven. Dan legde zij het huurboekje (waarin de ophaler aftekende dat er betaald was) met daarin de precies afgepaste huur, op de onderste tree van de trap en ging gewoon weg.
De huur-inner kwam als altijd, belde en werd niet opengedaan. Hij deed de deur open, nam het geld uit het boekje, tekende de week af, legde het boekje terug en ging verder. Dat ging in de hele straat zo, nooit iets mee aan de hand geweest. Een 'high trust society' noemen sociologen dat sinds het niet meer bestaat.
Maar de tijd schreed voort en op een goed moment besloot de woningbouwvereniging dat die klinken old school waren. De hele straat kreeg een deurknop en een lipsslot, zo-eentje dat automatisch in het slot valt als je de deur sluit. Met zo'n laffe, platte sleutel die die naam eigenlijk niet verdient. (Die andere sleutel, de oude, dat was een groot, zwaar, zinkkleurig geval met versieringen in het metaal. Hij stak altijd in het slot, als een soort amulet.)

zaterdag 27 februari 2010

9. 'Knukels!'

Kwam er geen visboer aan de deur, dan? (zie blog 8: de schillenboer).
Nee, vis haalde ons mam op de markt, op vrijdag: vasten- en onthoudingsdag, maar wat 'onthouding' inhield snapte ik pas veel later. Toch kwam er wel een soort visboer door de Trompstraat, onregelmatig en alleen 's zomers, meen ik mij te herinneren. Een wat mottige figuur, lopend naast een fiets die vol manden hing.
'Knukels', schreeuwde hij op gezette tijden, 'Lekkere knukels'. Want die zaten in zijn manden en kon je dus kopen. Duur waren ze niet want wij kregen ze ook, hoewel pa ze niet moest. Maar ons moeder was er gek op en van haar leerde ik hoe je ze moest eten.
Ja, je moest ze eerst goed zoeken want het waren verrekte kleine beestjes en ze zaten diep verborgen in een soort slakkenhuis waarvan de opening afgedekt was door een soort vliesje / korstje. Ik kreeg een speld in mijn hand gedrukt en moeder deed het voor: eerst duwde je de speld achter het vliesje, dat wipte je weg want dat kon je niet eten. Dan zo, met de speld diep in het slakkenhuis wroeten en langzaam langzaam langzaam het wormpje (de knukel) er uit trekken. Als je het langzaam en voorzichtig deed, kreeg je de hele knukel mee. Was je te snel of had je een slecht exemplaar, dan brak het wormpje doormidden en zat je met een onooglijk stukje niks dat nergens naar smaakte.
En de hele knukel, smaakte die?
Mwa, vooral naar zoute smurrie. Beetje sponsachtig. Ik at ze eigenlijk vooral omdat mijn zussen er bij zaten te griezelen.

dinsdag 23 februari 2010

8. 'De schillenboer!'

Er kwamen nogal wat boeren aan de deur, op Trompstraat 7. Niet de groenteboer want die zat op de hoek van de straat (op de andere hoek zat slager Smits), maar wel de kolenboer (in de herfst, kranten op de grond in gang en keuken want hij ging met de zakken op zijn rug het hele huis door naar de schuur), de aardappelboer (alleen in de gang kranten want hij stortte zijn zaakje in de kelder onder de trap), de melkboer (waarover later meer), de boterboer (Spierings. Die kwam op vrijdagmiddag en dat was precair want op vrijdag bracht pa z'n loonzakje mee. Als Spierings vóór pa kwam, kon ons moeder hem soms niet betalen en moesten we hem aan de praat houden tot pa er was), en de schillenboer. De schillenboer? Bracht die schillen dan?
Nee, hij haalde ze: veevoer.
Bij ons thuis gingen alle schillen in de schillenmand en die stond voor de grijp in het schuurtje. Twee keer per week gooide iemand de poort open, riep luid en duidelijk in de richting van het huis 'de schillenboer', pakte blindelings in het schuurtje de schillenmand, gooide die leeg in zijn kar, zette de mand terug en gaf zijn paard de sporen.
('Denkt er om: geen sinaasappelschillen want dan raken de varkens aan den dunne',vertrouwde de schillenboer me ooit toe. Ik wist niet wat 'den dunne' was, maar dat zei ik niet.)

zaterdag 20 februari 2010

7. De Volt gaat uit

De Trompstraat was een kaarsrecht potloodstreepje tusen de Oerlesestraat en de Piet Heinstraat in en veel verkeer was er niet in die jaren, maar op een doordeweekse dag moest je niet proberen om van ons uit de Oerslesetraat over te steken zo net na vijven. Dan stond je zeker een kwartier te wachten voor een onafzienbare file.
Een file?
Jazeker, een file fietsers. Want een eindje verderop was De Volt, het Tilburgse filiaal van Philips, en daar werkte zeker duizend man. En die kwamen allemaal op de fiets. En om vijf uur gingen ze allemaal weer op de fiets naar huis, een schier eindeloze kolonne volwassen mannen (die nooit individueel werden) die twee aan twee de hele straat vulden, onafgebroken, en in mijn herinnering allemaal met een (leeg) broodtrommeltje achterop onder de snelbinder.
Pas veel later realiseerde ik me dat hooguit de helft van de Volt-workforce langskwam, op zo'n manier. De andere helft ging natuurlijk de fabriekspoort uit de andere kant op. En het idee dat er wellicht op zo'n moment ergens in Tilburg een gezin aan tafel zat en om de tijd te doden het spel 'fietsen' speelde, gezamelijk prevelend: nu is hij in de Oerlesestraat, fietsen fietsen fietsen...

woensdag 17 februari 2010

6. Fietsen fietsen fietsen....

Onze pa werkte in de fabriek. Het waren de jaren van de wederopbouw dus er werd hard gewerkt. In de winter stond hij onwaarschijnijk vroeg op, om 5 uur, want dan ging hij de verwarmingsketel aansteken en dat moest vóór de grote massa kwam. Een gereedschapmakerij was het, op de Bredaseweg, ons pa beheerde het magazijn. In de vakantie ging ik soms met hem mee, zijn magazijn stond vol moten ijzer en staal van verschillende grootte. Zwaar spul: ik kon ze niet tillen.
Hij ging natuurlijk op de fiets naar zijn werk want hij had niets anders. Niemand had iets anders, bij ons in de buurt. Soms was hij laat thuis en zaten we aan tafel te wachten met het eten. Het spel dat we dan speelden was: zijn fietsroute meezeggen.
Dus (mama en ik en mijn twee zussen rond de tafel, gezamenlijk hardop):
nu fietst hij de poort uit en de Bredaseweg op, fietsen fietsen fietsen,
nu is hij bij de Zomerstraat, fietsen fietsen,
nu draait hij de Trouwlaan in fietsen fietsen fietsen,
nu de PietHeinstraat door,
nu is hij bij het poortje, lopen lopen lopen,
nu doet hij de poort open….
Soms kwam het precies uit en deed hij op dat moment de poort open.
Triomf!

maandag 15 februari 2010

5. Verkeersdrama

Als je de andere kant op ging (niet naar de PietHeinstraat), kwam je bij de Oerlesestraat: druk, gevaarlijk en met een wegdek (zwarte, glimmende stenen) dat bij regen erg snel erg glad werd. Op een zondagmiddag liepen wij (ik in elk geval, ik weet niet meer wie er bij was) daar over de stoep richting Transvaalplein. Naast de stoep stond een auto geparkeerd en achter ons kwam een echtpaar aanfietsen (al wat ouder maar niet zo oud als ik nu). De man, zoals dat hoort, aan de buitenkant. Achter hen naderde een Volkswagen kever, met veel lawaai en slingerend.
De fietsers moesten naar links - om de geparkeede auto heen. Op dat moment reed de kever hen achterop, toeterend. Verwarring. De vrouw fietste tegen de geparkeerde auto aan en viel. De man werd geschept door de kever en ging, met z'n armen zwaaiend, met fiets en al ten onder. De motor van de kever loeide, de vrouw gilde, de man schreeuwde, de fietsen kletterden tegen de straat - en de kever probeerde weg te komen door over de man heen te rijden. Die rolde wanhopig voor de wielen uit maar keer op keer raakte de auto hem. Alsof hij met een groot dier vocht.
De vrouw rende naar de auto. De bestuurder snapte tenslotte wat er aan de hand was, stuurde om de man heen en scheurde weg, slingerend, piepende banden.
Op straat: totale ontreddering.

Later hoorden we dat het twee dronken jongens waren, zonder rijbewijs.

zondag 14 februari 2010

4. Topografisch

Als je de straat uitliep en je ging linksaf de Piet Heinstraat in, kwam je bij 't Zultwèfke en vervolgens in de Trouwlaan. Als je daarentegen rèchtsaf sloeg ging het snel mis. Na een klein stukje Piet Heinstraat belandde je in onheilspellende gebieden als Reinier Claassenstraat, Jan van Galenstraat en Veestraat. Dat was gevaarlijk terrein, daar woonden de schooiers (excuse my french, maar die term gebruikten wij damals).
Als je niet oppaste liep je daar klappen op - en als je wél oppaste ook. Rooie Stien woonde daar, en die van De Merel. De Mèrul, zeiden wij. Ergens in de jaren vijftig hebben Tilburg en Maastricht een geheel eigen stukje opbouwwerk verricht, door twee asociale families te ruilen. Zo raakten wij die van De Mèrul kwijt. Wat ervoor in de plaats kwam weet ik niet meer.
De andere kant op was het ook maar kort pluis. Als je na de Trompstraat linksaf gegaan was en je stak de Trouwlaan over, kwam je 2 straten verder in de Kwetterie, rondom de Gerard Mercatorstraat. Ook schooiers.
Jarenlang heb ik gedacht dat Mercator, Claassen en Van Galen in hun leven schorem geweest waren. Tuig van de richel - en dat daarom die straten bevolkt waren met dat soort mensen. Eigen schuld.

(Op de hoek van de Jan van Galenstraat en de Kortenaarstraat - die echt maar heel kort was - kon je bij een gewoon woonhuis sigaretten per stuk kopen. 1 cent per sigaret. Dat heb ik een keer gedaan, met kloppend hart, hoewel ik niet rookte. Alleen maar om te kijken of het waar was en omdat het ook wel lekker voelde om te doen: spannend.)

woensdag 10 februari 2010

3. Zultwèfke

Op zondag kregen we tractement: een dubbeltje. De helft in de spaarpot, voor de andere helft mochten we snoep kopen. Snoep kopen? Op zondag? In Tilburg, 1960? Alle winkels dicht, toch?
Jazeker, alle winkels dicht maar zo niet 'ut zultwèfke', vlak bij ons om de hoek in de Piet Heinstraat.
't Zultwèfke dreef een snoepwinkeltje in haar voorkamer en was op zondag open. Assortiment: vele soorten lollies, kauwgom (Belga's en Bazooka's-met-stripverhaal) schuimblokken, zuurtjes, drop (veterdrop, spiraaldrop, zoute drop, trekdrop waar je sjepwater van kon maken). Zoethout. Engelse drop.
Wij stonden dan met onze neus en 5 cent voor de glazen toonbank en konden maar niet kiezen, en zij schommelde ongedurig in de smalle ruimte heen en weer. Ze heette niet voor niets Zultwèfke: bij haar vormgeving was meer bolvormig dan rechtopstaand en langwerpig gedacht. Maar onze achting voor haar steeg tot ongekende hoogte toen ze, als eerste in de hele buurt, een televisietoestel kocht.
'Hoeveel voor-5-cent-snoep had ze daar niet voor moeten verkopen?', vroegen wij ons ge-imponeerd af.

zondag 7 februari 2010

2. Soldatenkinderen

Je bent een jongetje van 5 of 10 of zo, geboren in 1952. Je weet hoe de wereld in elkaar zit: je woont in een straat vol ooms en tantes, allemaal netjes bij elkaar in gezinnetjes, net als bij jullie.
Later blijkt dat niet zo te zijn en dat begint al bij de buren. Meneer Van den Berg is niet getrouwd met tante Jo - die wel bij hem woont. Tante Jo is zijn dochter en Van den Berg is weduwnaar. Maar wat een weduwnaar was, dát vertelde je moeder er niet bij.

Je moeder? Wat is dat voor vreemd taalgebruik? Daar mag je wel mee oppassen als je straks naar school gaat en je praat zo. Je moeder! Ons moeder, en niks anders. smoeder.

Bij de andere buren leek het beter in orde, maar alweer ontnam ons moeder mij die illusie (zij het veel later want dit was geen verhaal voor kleine jongetjes): ja zeker, bij Konings waren drie kinderen, net als bij ons. Maar. De oudste was van een Duitse soldaat. De tweede was van een Canadees. Alleen de jongste, dat klopte dan weer wel, die was wél gewoon van de buurman.
Gelukkig maar.

zaterdag 6 februari 2010

1. Tilburg, jaren '50

Tilburg, jaren '50. Een 5-koppig gezin, je ziet het voor je: man vrouw dochter dochter zoon. De zoon is de jongste en ook de laatste want de vrouw is een late roeping en al over de veertig bij de derde bevalling.
De Trompstraat in Tilburg, parochie Trouwlaan. Iedereen is katholiek, bij de beesten af. Er wordt gebeden dat het een lieve lust is, maar zo lief is die lust niet: anderen zijn verdacht.
2 voorbeelden.
Er komt een gescheiden vrouw in de straat wonen. Geen idee wat ik me daarbij moest voorstellen, maar gescheiden vrouw, het klonk wild. Gedoemd.
Eerder of later, ik weet het niet meer, kreeg die vrouw gezelschap (qua dissidenten) van een protestants gezin. Protestanten! Naar de hel gingen die, maar eerst kwamen ze nog even bij ons in de straat wonen.

Morgen verder