zondag 28 november 2010

72. De kapper (1)

De kapper (een herenkapper) zat in de Hesperenstraat, op een hoek (sinds de gasfabriek afgebroken is, is de lay-out daar ingrijpend veranderd. Ik zou het pand niet meer aan kunnen wijzen). Een kortaffe, chagrijnige man. Zo eens in de vier of vijf weken kreeg je geld mee en moest je erheen. Als je je vriendjes zo gek kreeg gingen ze mee, maar daar moest de kapper niets van hebben: 'Wie van jullie moet geknipt worden?', vroeg hij bars aan ons vieren.
'Alleen hij? De rest wegwezen dan, want als het hier vol zit dan denken ze dat ze lang moeten wachten en dan gaan ze op 'n ander.'
Als je aan de beurt was dan schroefde hij de stoel omhoog, deed een witte strook papier om je nek, dan veel te strak een glanzende cape die hij met een metalen klem vastzette - en dan nam hij je te grazen. Met de tondeuse schoor hij - zoem zoem zoem - de zijkanten en de achterkant van je hoofd bijna kaal, en met een schaar knipte hij de bovenkant kort. Knip knip manoevreerde hij razendsnel met schaar en kam. Hij vroeg nooit hoe het worden moest.
Klaar? Hij spoot je hoofd nat uit een metalen siphon met daaraan een steenrood rubberen slangetje met een knijpbal. zt zt zt zt. Haar in een lijnrechte scheiding gekamd en dat was het dan. Betalen en wegwezen, waar waren de vriendjes?
Je hoofd voelde nog wel onwennig aan, met die strakke haren. En koud, in de winter, met je natte kop.