donderdag 29 juli 2010

51. God zag ons...

God zag ons, natuurlijk. All the time. Ik herinner me afbeeldingen van een driehoek met daarin een oog, die precies dat wilde zeggen: god ziet je, altijd.
Het boze oog, denk je achteraf.
Zo rond mijn twaalfde, dertiende, heb ik afscheid genomen van die hele santekraam. Het kwam me opeens zo onwaarschijnlijk voor, dat gedoe. Een man met een baard in een bizar kostuum die met zijn rug naar een volle zaal (toen nog wel) onverstaanbare formules en beweringen mompelt en vreemde gebaren maakt en dan brood uitdeelt dat het lichaam en bloed van christus is. (Is. Niet: symboliseert. Er zijn er wel voor mindere ketterij op de brandstapel beland.) En iedereen knikt. Amen. Hoe dom kun je zijn?
(En Yoeri Gagarin, de eerste astronaut die terugkwamen zei ik heb god nergens gezien, dat vond ik ook wel een sterke.)
Maar misdienaar van mijn zesde tot mijn twaalfde, dat was leuk. Vooral de latijnse gebeden, dat je die van buiten leerde en dan werd overhoord door de kapelaan tot het feilloos was (maar nog steeds niets betekende), je voelde je toch speciaal, ingewijd. Het credo in het latijn, ik kan het nog steeds opdreunen, feilloos. Kapelaan Wilbert zou trots op me zijn.

woensdag 28 juli 2010

50. 'Dat hoort niet'

De jaren 50 waren ook de jaren van logeren. De familie van onze pa uit Haarlem kwam vaak deze kant op. En wij gingen die kant op voor vakantie (daarover later meer). Die logeerpartijen gingen soms gepaard met hindernissen, want waar moest iedereen slapen? Zo kwam neef Han een paar dagen op bezoek met zijn verloofde Wil. (Van Haarlem naar Tilburg dat was een hele reis, dat deed je niet voor één dag op en neer.)
Tja. Wij, de kinderen, wisten natuurlijk meteen hoe dat moest met slapen: die konden toch mooi in het tweepersoonsbed van mijn zussen! Dat was toch ideaal?
Waarschijnlijk vonden Han en Wil dat ook, maar zo ging het natuurlijk niet gebeuren. En het probleem voor ons pap en smam was: hoe leg je dat uit?
De simpele oplossing was: niet. Je legt niks uit maar je roept gewoon de toverformule te hulp die luidt: dat hoort niet.
Die formule smoorde alle discussies in de Trompstraat in de kiem, want wij wisten allemaal: je deed zoals het hoorde.
Maar waarom hoorde dat niet? Zo ver vroegen wij niet door ('Het hoort niet en verder wil ik er niets meer over horen.'), thuis. Op school wel, vertelde de non die les gaf aan ons Anneke tegen mijn moeder: 'Ja, ik kreeg die vraag dwars door de klas, er komt bij ons een verloofd stel op bezoek en die mogen niet bij elkaar in één bed slapen van ons pap en ons mam. Snapt u dat nou?'
'Ach', had de non gezegd, 'Dat hoort nu eenmaal niet.'
'Waarom niet?'
'Dat mag pas als je getrouwd bent.'
Het raadsel was hiermee niet opgelost maar het was wel een stapje verder. Het had dus met trouwen te maken.
Waar Han en Wil geslapen hebben weet ik niet meer.

zondag 4 juli 2010

49. Gebakken spons.

Geen hondengezin maar een poezengezin. Veel katten hebben elkaar afgewisseld, steeds vergiftigd door omwonende duivenmelkers en volierehouders. Niet dat ze het speciaal op onze katten hadden voorzien, al dachten wij dat toen wel, maar gewoon om hun postduiven en kanaries te beschermen bakten ze stukjes spons in vet en strooiden dat rondom hun hokken. De katten waren er dol op, ze vraten het! Maar dan kregen ze er dorst van en als ze dronken dan gingen die sponjes in hun maag opzwellen tot ie knapte. Daarmee stierven ze een tamelijk gruwelijke dood die mijn zus en ik eens indringend meemaakten toen we een avond alleen thuis waren en de kat van dat jaar kermend binnen strompelde, met een raar gezwollen lijf en zich van de pijn geen raad wetend. Mauwend ging hij achter de bank liggen om te sterven, volslagen radeloos en in tranen hurkten wij bij hem en zagen hem in een erg lang halfuur sterven. Drama!
Er werd ook gefluisterd dat er kattenneppers waren in de buurt, maar wat voor afzichtelijke en schrikwekkende beulen we ons daarbij moesten voorstellen, daar begonnen we liever niet aan.

48. Ademo.

De moderne tijd klopte aan de deur - vaak op muzikale voeten. Oude herinneringen zijn Anneke Gronloh met Brandend Zand en Willeke Alberti met Spiegelbeeld. Dat was de tijd dat de Beatles nog apen waren. Oh, en Ademo natuurlijk. Ademo! Vous permettez monsieur. Paula, dolce Paula. Quand les roses. En als je dan eenmaal echt op de hoogte was zei je geen Ademo, maar Adámo.
Salvatore. Met al die broertjes en zusjes op de teevee. Tranentrekken. Hij sprak zelfs een beetje Nederlands.
In Trompstraat 7 kwam een platenpot. Elke week legden we allemaal een dubbeltje in en als er genoeg was voor een singeltje mochten we dat om de beurt uitkiezen.
Pick up! Eerst een tweedehandsje van ome Jo, een soort kofferpick up. Daarna kochten we zo´n stereomeubel van Philips, spuuglelijk, op pootjes, met een fineerklep die je naar beneden toe opentrok en dan keek je in het vak waar in de bodem een draaitafel zat. Tamelijk zware, handmatige bediening met knoppen die je echt om moest zetten en die dan een harde klik gaven. 45 toeren, 33 toeren en, en dat was toen al nostalgisch, ook 78 toeren.
Ik kreeg het tweedehandsje voor op mijn kamer en de eerste elpee die ik kocht van was Van Morisson, the story of them. Die heb ik nog, ook op mijn mp3 speler.