maandag 23 augustus 2010

53. Confiteor.

De priester had meer werk met aankleden en het kwam ook preciezer, hij moest er allerlei gebeden bij zeggen en bezweringen mompelen en kruizen slaan enzo. Het ging ook volgens een voorgeschreven volorde, daar viel niet aan te tornen (Ja, als misdienaar kon je natuurlijk ook niet eerst je superplie aantrekken en daarna je toog, maar dat was praktisch. Bij de priester was het ritueel.) Zo was er bijvoorbeeld een kledingstuk dat hij moest kussen vóór hij het om zijn nek sloeg. Een stola was dat, een soort sjaal zeg maar, maar dan heilig.
Het eindigde natuurlijk met het kazuifel, dat hing terzijde over een houten standaard (Zeg niet 'kapstok', dat is niet eerbiedig.) De andere kledingstukken (verkleedspullen) lagen precies in de goede volgorde uitgespreid over een hoge tafel. Het was het werk van de koster om te zorgen dat alles daar klaar lag, opengevouwen, zodat de priester niet afgeleid werd uit zijn plechtige state of mind door al te praktische details.
Priester klaar? Ja Heer! Hij monsterde de wachtende misdienaars met strenge blik, trok soms nog wat aan een scheefzittende superplie, en gaf vervolgens het teken: vooruit met de geit. In optocht marcheerden we de sacristie uit, het priesterkoor op: misdienaar 1, misdienaar 2, priester in vol ornaat. Bij het betreden van het priesterkoor gaf misdienaar 1 een flinke ruk aan het koord van de bel die daar hing - BENG - en daarmee was de Heilige Mis begonnen. Het eerste gebed was het Confiteor! Confiteor Deo omnipotenti...etc etc.

52. En wij zagen hem....

Misdienen was leuk om te doen, maar toch was het raar, achteraf: die metafysische enclave middenin het dagelijks leven. Ach, dat was ook de kracht natuurlijk, het hoorde er gewoon bij, er werden geen vragen over gesteld.
Als misdienaar ging je een kwartier vóór de mis begon de sacristie binnen, de kleedkamer van de priester zeg maar. Daar was een bijvertrek waar de togen en de superplies voor de misdienaars hingen. Jas uit, toog aan over je kleren. Een lange, zwarte effen jurk was dat, tot op je schoenen, met een opstaand boordje. Bij plechtige missen met veel misdienaars was het altijd vechten om de gangbare maten. Als je een te lange toog kreeg, moest er een broekriem omheen om te voorkomen dat je erover struikelde. Te kort, ja, daar was niets aan te doen, dan liep je gewoon voor schut.
Over de zwarte toog ging een witte superplie met een wijde hals en wijde mouwen en veel kantwerk aan de manchetten. Die superplies, dat waren wel mooie dingen.
Met die superplie aan was je klaar en kon je het aankleden van de priester bekijken. Die had meer en plechtiger werk. In dat bijvertrek waar je moest wachten was ook het 'heilig putje': een kleine wastafel met kraan die niet afwaterde in het riool, want daar waste de priester zijn handen na de Heilige Mis, en alle hostiekruimels die nog aan zijn vingers kleefden gingen dus door die afvoer. Ik weet niet hoe de loodgieters dat indertijd oplosten.