zaterdag 28 augustus 2010

55. Na het natgooien de kerk uit.

Het mooie van het dienen van een begrafenismis was vooral, dat je na het uitroken ('bewieroken') en natgooien ('zegenen') van de kist, de kerk uit ging, in vol ornaat en onder de klanken van 'In paradiso'. De kist had de hele dienst vooraan in de kerk gestaan, in de gang vlakbij het priesterkoor. Daar hadden we hem ten slotte bewierookt en gezegend. Dat achter de rug kwamen de kraaien in het geweer: oude mannen in jacquet die aan weerszijden van de baar gingen staan en die de kerk uit begonnen te duwen, achter ons aan. Tussen de banken door naar de grote kerkpoort, die bij deze gelegenheid openzwaaide - en daar gingen we, het felle licht van de werkdag in.
Voorop de priester in kazuifel met in zijn handen een kruis op een hoge stok, daar achter de misdienaars in hun togen en superplies, dan de kist, gedragen of geduwd door de kraaien, dan de weduwe, gebogen, klagend, huilend, ondersteund door een familielid, dan de rest van de familie, dan vrienden en bekenden. Een hele optocht. Eerst de Pastoor Vromansstraat door (links de friettent), Trouwlaan oversteken, over het pleintje (rechts fietsenmaker Bissele, links drankenhandel Van Eijck), Christiaan Huygensstraat in. Via het Laurens Kosterplein (rechts visboer Van Laarhoven, links een sigarettenzaak) de Oerlesestraat in. Die liepen we uit tot het Korvelplein (rechts kaardenfabriek Diepen). Achter de Korvelse kerk was het kerkhof. Zijn laatste rustplaats!
(Geen idee hoe we het deden als het hard regende.)

54. Het mooie van begrafenissen

Een gewone, doordeweekse mis duurde een half uur, soms wat korter als pater Victorianus hem deed want die was oud en raffelde de gebeden af (en hij wilde altijd alle wijn uit het kannetje in zijn kelk, en helemaal geen water erbij - zodoende dronk hij het bloed van christus onverdund). Een zondagsmis duurde langer, want: de preek. En: er waren meer mensen die ter communie gingen. Ongeveer drie kwartier.
En dan had je natuurlijk bruiloften en begrafenissen. Vooral begrafenissen waren leuk: gewoon onder schooltijd, dat alleen al. Dat waren bruiloften ook (gewoon onder schooltijd), maar die vond ik wat vager, als gebeurtenis. Een begrafenis was lekker duidelijk: hij was dood en nu ging hij onder de grond. En aan het einde van de dienst gebeurde er dan van alles waar je als misdienaar een belangrijke rol in speelde: het wierookvat dat je al vóór de mis moest prepareren en dat dan de hele mis hing te dampen. Op het gloeiende kooltje moest je op het laatst korrels strooien en dan deed je met veel geratel (ijzeren ketting door ijzeren oog) het deksel op het vat en zo gaf je het aan de priester: gesloten, walmend door het opengewerkte deksel. De priester liep er drie keer mee om de kist heen, zwaaiend, walmend, prevelend.
Dan kwam het wijwater. Daarbij was pater Victorianus mijn favoriet, want terwijl de andere paters met de kwast soms maar nauwelijks het water raakten en het allemaal wel erg symbolisch werd, dat gesprenkel, duwde Victorianus de kwast resoluut tot aan het heft in de emmer en spetterde er al zegenend lustig op los. Nat moest die kist! Waar voor je geld!

maandag 23 augustus 2010

53. Confiteor.

De priester had meer werk met aankleden en het kwam ook preciezer, hij moest er allerlei gebeden bij zeggen en bezweringen mompelen en kruizen slaan enzo. Het ging ook volgens een voorgeschreven volorde, daar viel niet aan te tornen (Ja, als misdienaar kon je natuurlijk ook niet eerst je superplie aantrekken en daarna je toog, maar dat was praktisch. Bij de priester was het ritueel.) Zo was er bijvoorbeeld een kledingstuk dat hij moest kussen vóór hij het om zijn nek sloeg. Een stola was dat, een soort sjaal zeg maar, maar dan heilig.
Het eindigde natuurlijk met het kazuifel, dat hing terzijde over een houten standaard (Zeg niet 'kapstok', dat is niet eerbiedig.) De andere kledingstukken (verkleedspullen) lagen precies in de goede volgorde uitgespreid over een hoge tafel. Het was het werk van de koster om te zorgen dat alles daar klaar lag, opengevouwen, zodat de priester niet afgeleid werd uit zijn plechtige state of mind door al te praktische details.
Priester klaar? Ja Heer! Hij monsterde de wachtende misdienaars met strenge blik, trok soms nog wat aan een scheefzittende superplie, en gaf vervolgens het teken: vooruit met de geit. In optocht marcheerden we de sacristie uit, het priesterkoor op: misdienaar 1, misdienaar 2, priester in vol ornaat. Bij het betreden van het priesterkoor gaf misdienaar 1 een flinke ruk aan het koord van de bel die daar hing - BENG - en daarmee was de Heilige Mis begonnen. Het eerste gebed was het Confiteor! Confiteor Deo omnipotenti...etc etc.

52. En wij zagen hem....

Misdienen was leuk om te doen, maar toch was het raar, achteraf: die metafysische enclave middenin het dagelijks leven. Ach, dat was ook de kracht natuurlijk, het hoorde er gewoon bij, er werden geen vragen over gesteld.
Als misdienaar ging je een kwartier vóór de mis begon de sacristie binnen, de kleedkamer van de priester zeg maar. Daar was een bijvertrek waar de togen en de superplies voor de misdienaars hingen. Jas uit, toog aan over je kleren. Een lange, zwarte effen jurk was dat, tot op je schoenen, met een opstaand boordje. Bij plechtige missen met veel misdienaars was het altijd vechten om de gangbare maten. Als je een te lange toog kreeg, moest er een broekriem omheen om te voorkomen dat je erover struikelde. Te kort, ja, daar was niets aan te doen, dan liep je gewoon voor schut.
Over de zwarte toog ging een witte superplie met een wijde hals en wijde mouwen en veel kantwerk aan de manchetten. Die superplies, dat waren wel mooie dingen.
Met die superplie aan was je klaar en kon je het aankleden van de priester bekijken. Die had meer en plechtiger werk. In dat bijvertrek waar je moest wachten was ook het 'heilig putje': een kleine wastafel met kraan die niet afwaterde in het riool, want daar waste de priester zijn handen na de Heilige Mis, en alle hostiekruimels die nog aan zijn vingers kleefden gingen dus door die afvoer. Ik weet niet hoe de loodgieters dat indertijd oplosten.