zaterdag 18 december 2010

75. Pa op de brommer.

Die eerste jaren op de HBS, ik geloof niet dat het leuk was. Twee werelden: de buurt en de school, en ik wilde niet dat ze bij elkaar kwamen want ik schaamde me over mijn afkomst. Het doet zeer om dat nu te schrijven, maar zo was het. De jongens in de klas hadden verhalen over de auto van hun vader. Wij hadden geen auto, onze pa reed op een brommer. In de herfst kreeg ik pas een nieuwe jas als de kinderbijslag binnen was, dus in september fietste ik in mijn bloes naar school en als het regende deed ik een poncho aan, zo over mijn bloes, zonder jas er onder. Dat was genant maar het was niet anders. In het kader van begeleiding van nieuwe leerlingen kwam de klasseleraar een keer op huisbezoek - ik schaamde me kapot. Waarom? Omdat het maar armoedig uitzag, vond ik. Die man zag dat vast.
Natuurlijk zag hij dat, meneer Van Nistelrooij, maar even natuurlijk liet hij niets merken. 'Den baf' was zijn bijnaam, hij gaf wiskunde en hij rookte veel te veel. Ja, dat is nu niet meer voor te stellen maar leraren rookten toen gewoon in de klas (het eerste jaar dat ik zelf lesgaf deed ik dat ook nog). Van Nistelrooij rookte soms wel drie sigaretten per lesuur en stak ook wel eens per ongeluk het krijtje in zijn mond, of probeerde met zijn sigaret op bord te schrijven. Als wiskundeleraar moest hij natuurlijk veel tekenen op het bord en hij gebruikte nooit een lineaal of passer, hij tekende alles losjes uit de hand en dat zag er best netjes uit. Zelf was hij een sloddervos en zag er zeker niet netjes uit, overigens. Ooit was de knoop van zijn broek af waarmee je dat lipje aan je broekrand vastzet en hij had dat met een veiligheidsspeld opgelost. Discreet had hij met die veiligheidsspeld het lipje naar de binnenkant van zijn broekrand getrokken en daar vastgezet, maar omdat hij in de kleine kinderen zat had hij alleen zo'n grote veiligheidsspeld gehad met een roze knop. En die stak dan weer boven zijn broekrand uit. En gelachen dat we hebben.

zaterdag 11 december 2010

74. de HBS op het Stuyvesantplein

Toen ik dat kwartje voor de kapper kreeg, zat ik al op de HBS. Hoe was ik daar terecht gekomen? Ja, iedereen vond wel dat ik 'goed kon leren', zoals dat toen heette, maar hoe kwam ik op die HBS terecht, in die gele barakken aan het Stuyvestantplein?
Er waren geen open dagen toen, echt niet. Je ging niet shoppen naar welke school je wilde. Tenminste, als je op de school van meester Van Ham zat, in de Trouwlaan, ging je niet shoppen. Als je in de Trompstraat woonde en je vader ('onze pa') werkte in de fabriek, dan ging je niet shoppen.
Ik was me ervan bewust dat er over mijn hoofd heen over gesproken werd. De hoofdonderwijzer. De onderwijzer. De pastoor. Odulphus werd te chic bevonden, te kak. Daar zou mijn afkomst me nagedragen worden. Paulus was modern, een jonge school, dat paste beter bij ons.
Dus Paulus werd het - maar niet dat mooie, grote gebouw op de hoek van de Wandelboslaan en de Ringbaan West, want Paulus groeide uit z'n vel en kon geen dertien eerste klassen kwijt. De oplossing was: een dependance. En omdat Theresia net in dat jaar de lichtgele barakken aan het Stuyvesantplein ging verlaten, trok daar de overloop van Paulus in.
Hoe ze selecteerden - geen idee. Er was wel een gesprek waarin een leraar van Paulus ons pap en ons mam ervan overtuigde dat ik écht naar Paulus ging, alleen in een ander gebouw. Dat het niet minderwaardig was, geen aparte school voor fabriekskinderen. Dat ik les zou krijgen van dezelfde leraren als aan de Wandelboslaan etc etc.
Het zal wel, mij maakte het niks uit. Ik fietste gewoon naar het Stuyvesantplein, dat was lekker dichtbij. Trompstraat, Piet Heinstraat, Pastoor Vromansstraat, De Ruyterstraat, Nieuwstraat, Varkensmarkt, Primus van Gilsstraat, Piustraat oversteken, Stuyvesantstraat. Daar was het. Ik kende er helemaal niemand maar dat kwam vanzelf goed.
Toen ik in de derde klas zat werd met veel bombarie aangekondigd dat we een zelfstandige school werden: het Cobbenhagen College.

zaterdag 4 december 2010

73. Kwartje

Zo eens in de vier, vijf weken ging je naar de kapper (zie no 72). En vlak vóór kerst en pasen natuurlijk, dat deed iedereen en dan waren er lange wachttijden. Maar geleidelijk werd dat kappersbezoek minder vanzelfsprekend. Het raakte zelfs beladen: de jaren '60 braken aan en met de doorbraak van de Beatles was de haarkwestie geboren. Ik was een jaar of veertien, vijftien (dus dat was in 1965, '66) en ik ging kappersbezoek uitstellen*. En werd promopt fronsend bekeken door mijn omgeving. In eerste instantie vooral binnen de parochie, dat speelde toen nog steeds een rol want ik ging natuurljk wel naar de kerk, op zondag - nóg was mijn ziel niet verloren. En daar, bij het uitgaan van de mis, op de stoep bij de kerk van de Trouwlaan dus in de Pastoor Vromansstraat, vond het eerste haargerelateerde incident plaats.
Het ging om de mis van half elf dus het zal half twaalf geweest zijn dat we daar stonden na te praten toen meneer Van de Vrande (uit de Oerlesestraat, driedelig pak, duidelijk van betere stand dan wij) op mij af kwam en met drie vingers in het zakje van zijn zijden vest friemelde. Met veel vertoon overhandigde hij mij een kwartje: 'Hier. Kun je ook een keertje naar de kapper.'
Ik snpate niet wat er gebeurde en keek hem verbaasd aan. Hij grinnikte en verduidelijkte: 'Een kwartje voorde kapper. Ach het is maar een grapje hoor.'
Maar toen ik het kwartje in mijn jaszak stopte werd hij boos en wilde het terug.

* Er was wel een overgangsjaar waarin ik nog wel naar de kapper ging, maar dan zei ik: 'Niet scheren van achter en opzij, hou het maar gedekt.' Thuis leidde dat tot schampere vragen: 'Ben jij naar de kapper geweest? Ik zie er niks van.' Maar dat was natuurlijk juist de bedoeling.