zondag 27 juni 2010

46. Afzien

In de winter bevroor op je slaapkamer het water in de lampetkan (zie hiervoor) - in het hele huis was eigenlijk maar één warmtebron en dat was de grote kolenhaard in de huiskamer. Een glimmend, zwart, gietijzeren geval met mica-plaatjes in het deurtje: als je dat open deed keek je in de vlammen, met samengeknepen ogen tegen de hitte.
Er moesten kolen in en er moest gruis uit en dat ging niet vanzelf.
Naast de kachel stond de kolenkit, daarmee vulde je hem bij. Als de kolenkit leeg was moest iemand kolen gaan scheppen, dat was een gevreesd gebod 's avonds, want dan moest je in de kou in de donkerte naar het schuurtje dat vol spinnen zat die je niet zag (maar zij jou wel!) en dan voorovergebogen in de totale duisternis de kolenkit door de berg kolen in het hok halen. En dan met een volle kit (zwaar!) terug.
Voor de afvoer van sintels en gruis was de asla, onderin. Een zwarte la die je opentrok, maar dan moest je wel eerst 'husselen' of 'russelen': schudden met het rooster zodat de sintels en het gruis door het rooster in de asla vielen. Er was een speciale knop om te husselen. Daarna moest je de asla uit de kachel trekken maar dat hoefden wij als kinderen niet te doen. Te zwaar of te gevaarlijk of wat dan ook.
Gelukkig werd de kolenhaard al snel vervangen door een grote gashaard - van Bocal? Heerlijk, met opnieuw van die mica-deurtjes waar nu gloeiende stenen roosters achter zaten.
De eerste verwarming op onze slaapkamers, voor bij het studeren, waren van die blikken butagaskacheltjes die een eigenaardige lucht verspreiden (oftewel: ze stonken). Later kregen we gevelkacheltjes, die snorden gezellig maar het was wel een gedoe om ze aan te krijgen: je moest met zo'n hendeltje vonken en soms bleef je bezig.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten