zaterdag 27 augustus 2011

101. De wereld wordt groter: naar het Stuyvesantplein!

Tot nu toe ging het vooral over de Trompstraat en zijn bewoners. Tot mijn zestiende hebben we daar gewoond, dus voor mij: kleuterschool, lagere school en vier jaar HBS.
Het vervolg van deze blog draait vooral om de HBS-tijd, neem ik mij voor. Als ik er te lang over nadenk begin ik er niet aan, dus ik spring gewoon in het diepe: de HBS aan het Stuyvesantplein.
Omdat ik 'goed kon leren', zoals de uitdrukking toen luidde, mocht ik naar de HBS. en omdat het Pauluslyceum uit zijn jasje groeide werd dat de dependance aan het Stuyvesantplein: lichtgele barakken die net verlaten waren door het Theresia. Toen ik in de derde of vierde klas zat werden we een zelfstandige school: het Cobbenhagencollege. Toen ik in de vijfde zat werd er nieuwbouw gepleegd aan de Brittendreef.
Wij zouden daar geen les meer krijgen, werd ons verzekerd, en aan de eerstejaars die daar in noodgebouwen leskregen was verteld dat daar geen ouderejaars zouden komen vóór de nieuwbouw klaar was. Dus toen ik mij daar meldde omdat wij, de doubleurs van 5HBS-b, wiskundebijlessen kregen van Van Nistelrooij en die kon niet naar het Stuyvesantplein komen, wekte dat veel opzien op de speelplaats. Ik werd omringd door opgewonden bruggers die dachten dat ik de gymleraar was. Dat leek hun de enige verklaring voor mijn aanwezigheid - gymleraar was blijkbaar het summum van losbandigheid en de verklaring voor mijn lange haren.
Wisten zij veel. Gelukkig kwamen even later de andere doubleurs en konden wij in superieure afzondering afwachten tot Van Nistelrooij (een sympathieke kettingroker bijgenaamd 'D'n Baf') zich bij ons meldde.
Dat moet in 1971 geweest zijn.

zondag 3 juli 2011

100. De titel verklaard

De grieks/egyptische dichter Kavafis (eind negentiende eeuw, sterft in 1933) heeft een prachtig gedicht gemaakt, tenminste, in vertaling is het prachtig, over een man (Antonius) die afscheid neemt van zijn jeugd (zijn god). Die jeugd wordt vertegenwoordigd door de stad alexandrie (waar kavafis geboren werd) en het gedicht spoort aan om daar op een waardige manier afscheid van te nemen. Ooit publiceerde Tamar (renate rubinstein) in haar column in vrij nederland een vertaling van een deel van het gedicht en dat heeft me toen erg getroffen. 'Groet haar dan, de stad alexandrie die je verliest', eindigde het.
Ik typ hier het stukje uit vrij nederland over, wonderlijk genoeg heb ik het krantenknipsel nog. Dateert uit de jaren 80!

Antonius door zijn god verlaten

Als je plotseling te middernacht hoort
dat een ongeziene stoet voorbijgaat
met verrukkelijke muziek en met het geluid van stemmen -
dan moet je niet het lot, dat je nu in de steek laat, en je werken
die mislukten, de plannen voor je leven,
die alle dwaling bleken, nuteloos bejammeren.
Als iemand die sinds lang bereid is, als een moedig man,
zo als het jou past, die zo'n stad waardig was,
moet je rustig naar het raam toe lopen
en luisteren met ontroering , maar niet met
het smeken en klagen van de laffen,
naa de klanken als een laatst genieten,
de verrukkelijke instrumenten van de geheime stoet,
en goet haar dan, de stad alexandrie die je verliest.

Tja, mijn jeugd ligt in de trompstraat en het leek me in het geheel niet misplaatst om die zuidtilburgse habitat te belichten onder het motto van een gedicht over alexandrie.

Voorlopig stop ik ermee, het wordt tenslotte vakantie. In september verder, want ik heb nog wel één of twee plannen.

Salut!

zondag 26 juni 2011

99. Vette aardappel

We moesten netjes eten, met mes en vork zelfs. Rechtop zitten, Geen ellebogen op tafel. En zuinig zijn natuurlijk, ik heb dat al eerder geschreven. Maar we hadden ook temperament. Zelf kon ik erg driftig worden en ook zus Anneke was heetgebakerd. Op een dag voltrok zich een soort ramp die goed afliep.
De tafel stond midden in de huiskamer en we zaten er met vijven rondom: warme maaltijd. Anneke zat met haar rug naar de muur van de keuken toe, ik denk dat oudste zus Fieke naast haar zat. Er was een grap aan de gang, we hielden haar voor de gek of zoiets, en op een gegeven ogenblik vond zij het niet meer leuk. Dat was geen reden om ermee op te houden, integendeel.
De grap ging dus door en Anneke ging door het lint (lang voordat dat zo heette). Ze had haar lepel in haar hand en op die lepel lag een aardappel, gedompeld in jus. En wat deed ze? Ze dreigde te slaan met die lepel. Ik weet niet meer of dat serieus was of een deel van de grap, dat ze alleen maar deed alsof ze wilde slaan. Hoe het zij, ze tilde dus plots haar hand op met daarin de lepel met daarop die aardappel, en in de hitte van de strijd vergat ze de aardappel.
En dus? De aardappel vloog met een sierlijke boog door de kamer, tegen de muur achter haar, kwakte met een plof op het behang, bleef heel even plakken en gleed vervolgens naar beneden. Midden op het behang, wel twee meter van de vloer, bleef een dikke vette vlek achter en een dun spoor omlaag.
Dit was zo rampzalig en ongehoord dat we allemaal de slappe lach kregen.

zaterdag 18 juni 2011

98. Straatstenen

In de Trompstraat lagen.... ik weet niet hoe die stenen heten, klinkers?, bakstenen op hun kant zeg maar. Soort bruin van kleur, in een visgraatpatroon. Dat was dus gewoon. In de Oerlesestraat (de melkvrouw vertelde ooit: ik zeg altijd oerleseweg of oerleselaan, dat klinkt niet zo gewoontjes als 'straat') lagen vierkante, zwarte stenen, ze zagen er uit als een soort geperste steenkool, glinsterend ook. Werd spiegelglad als het regende, ik heb die stenen ook nooit ergens anders zien liggen. En je had Makadamwegen, als wijsneus-jongen wist je dat die ontworpen waren door een schot: MacAdam. Asfalt had de toekomst, maar er waren ook autowegen van grijsbruine betonnen platen, gevoegd met een soort zwart-glimmend teer. Als je in de auto zat (gebeurde niet vaak, wij hadden geen auto) dan hoorde je steeds die bonk van de voegen. Net als in de trein. Want (als wijsneus ...) vanwege de werking van staal als het warm of koud werd, konden ze de spoorrails niet naadloos tegen elkaar aan leggen, dan zou het opbollen in de zomer, door de hitte van de zonnestralen. Dus in de trein ging het kadoem kadoem kadoem. Vertrouwd geluid. Nu is dat niet meer, ze hebben inmiddels geleerd om de spoorrails wél naadloos tegen elkaar aan te leggen.
Ik kan me uit mijn jeugd geen enkel stoplicht herinneren bij ons de buurt, maar wel een oranje knipperbol (bestaan niet meer) bij een zebrapad op de Schouwburgring.

zaterdag 11 juni 2011

97. Friet met klappen.

Als je door de Trouwlaan fietst, van het St Anneplein naar de Oerlesestraat, dan kruis je eerst de Nieuwstraat en daarna krijg je links de Pastoor Vromansstraat. Je kijkt dan recht op de kerk van de Trouwlaan(Gerardus Majella). Aan de rechterkant van de Pastoor Vromansstraat (ik zeg dit zo nadrukkelijk omdat er later eentje kwam precies ertegenover, dus aan de linkerkant) was de eerste friettent die wij kenden (dus nog vóór D'n Buik zijn bakkerij ombouwde tot frietsalon, aan de Nieuwstraat).
Friet mét kostte toen een kwartje maar daar ga ik verder niet over zeuren, het gaat er om dat ik daar leerde dat slimheid niet altijd betekende dat je geen klappen kreeg.
Wij hadden zelden of nooit geld om friet te kopen, maar op een zondagmiddag had ik dat wel, ik weet niet meer hoe dat zat. Dus met een paar (brave) vriendjes naar Van de Pas. Een jaar of 8, 9 waren we. Bij Van de Pas stond een tafelvoetbalspel in de zaak, de stangen hadden aan de ene kant rubberen handvatten, aan de andere kant waren het gewoon stalen stangen.
Wij speelden niet maar ik stond tussen de vensterbank en het voetbalspel, een beetje krap. Toen kwam er een jongen binnen uit de schooiersbuurt, een beetje ouder dan wij. We kenden hem wel en we waren een beetje bang van hem. Terecht, bleek. Hij keek ons vals aan en ik controleerde tersluiks of de stang die het verst kon uitschuiven (die van de keeper) ook in de uiterste stand mijn borst niet kon raken. Dat kon niet.
De jongen deed een of andere bestelling, liep naar de andere kant van het voetbalspel, keek me vuil aan en duwde de stang van de keeper zo hard mogelijk naar mij toe. Tja, dat haalde dus verder niets uit en ik grijnsde naar hem. Dat had ik beter niet kunnen doen. Hij wachtte ons buiten op en toen kreeg ik me toch een pak slaag.

zaterdag 4 juni 2011

96. Zachte heelmeesters....

In mijn vroege jeugd leek tandenpoetsen niet nodig (zie nummer 95): de schooltandarts zorgde ervoor dat je gebit op orde bleef, met zijn jaarlijkse controle. En verder ging je er onbewust vanuit dat je je ouders achterna ging: na je dertigste een kunstgebit, wel zo makkelijk. God was goed in deze mooiste van alle werelden!
Wie gooide roet in het eten? De tandarts zelf. Tenminste, in mijn geval deed hij dat. Daarbij geholpen door zijn assistente.
Mijn tandarts heette Smeets, een kleine, precieze man met een uitstekende reputatie tot ver over de landsgrenzen (op de HBS had ik kakvriendjes die een chalet hadden in zwitserland en die eens, bij een vakantie-spoedbezoek aan de tandarts daar, te horen kregen, toen er een ingewikkelde behandeling nodig was: u komt toch uit Nederland? Dan zou u daar eens naar Her Doktor Smeets moeten gaan, die heeft praktijk in tilburg, die kan dit ook).
Bij hem meldde ik mij twee keer per jaar voor controle, als je dat maar deed dan bleef je gesaneerd. De toestand van mijn gebit was verder zijn zorg, vond ik.
Hijzelf dacht daar anders over. Hij vond dat ik ook moest poetsen anders kwam er niets van terecht, en langzaam maar zeker kreeg hij genoeg van mijn nonchalance en zijn (daardoor vergeefse) zorg.
'Als je niet gaat poetsen dan verscheur ik je saneringskaart en dan zoek je het verder zelf maar uit', sprak hij mij streng toe - en KRATS, daar ging mijn kaart in stukken, door de hardvochtige handen van zijn assistente.
Hij keek verbaasd naar haar om en zij zei: 'Ja, dat hebt u vorige keer ook gezegd en dat heb ik op de kaart aangetekend, dus dan moet het nu ook maar gebeuren, dacht ik.'
Ik was perplex, en hij ook geloof ik, maar wat moest ik? Ik pakte mijn biezen, veel anders zat er niet op, en nam mij heilig voor om te gaan poetsen en dan met een schoon gebit terug te komen. Dat deed ik ook, poetsen poetsen poetsen, daarbij geholpen door 'Het Asfcheid' van Ivo Michiels, een Vlaamse schrijver die in dat boek een hoofdpersoon ten tonele voerde die al zijn Weltschmerz en teleurstelling wegpoetste, die zich zo verwoed wierp op het bewerkstelligen van een smetteloos gebit dat zijn tadnvlees ervan bloedde - wat hem grimmige voldoening schonk.

Een half jaar later meldde ik mij opnieuw bij Smeets. Met een boodschap van berouw en boetedoening en blinkend witte tanden als bewijs. Ik werd in genade aangenomen, gesaneerd verklaard en sidnsdien mankeer ik eigenlijk nooit meer iets aan mijn tanden. Ik ben dan ook als een bezwetene blijven poetsen.

zaterdag 28 mei 2011

95. Tanden poetsen? Niet nodig!

Tanden poetsen, deden we dat wel in de jaren 50? Eigenlijk niet, geloof ik, of in elk geval: niet structureel. Op de lagere school kreeg je (twee keer per schooljaar?) tandcontrole / gebitsanering. We werden dan in busjes geladen, nou ja, dat klinkt cru maar het was wel gezellig. Dat wil zeggen, het zou gezellig geweest zijn als we niet naar de tandarts onderweg waren geweest. Ik weet niet zeker of iedereen mee moest of dat er al op school een eerste controle was en alleen de kinderen in het busje gingen die moesten worden behandeld. Ik denk het laatste. We werden afgeleverd bij een of andere tandheelkundige dienst en daar ging een tandarts onze gebitten te lijf. Deed zeer! Boren zeker, maar ook dat peuteren met zo'n gemeen scherp haakje tussen je tanden, dat was niet leuk.
We hadden weinig sjoege van de noodzaak van gebitsonderhoud. Eigenlijk denk ik dat de meesten er vanuit gingen dat je het beste al je tanden zo snel mogelijk kon laten trekken en een kunstgebit nemen, zoals immers al onze ouders hadden - dan was je van het gezeur af.
Het was dus huilen met de pet op, de mondhygiene. Ook vanwege die jaarlijkse controle, denk ik, want dat gaf het idee dat je niet hoefde te poetsen - de tandarts zorgde immers voor je gebit. Ik herinner me dat onze tandarts (Smeets) bij mij vier melkkiezen trok - wow, grote bloedende wond in mijn mond. Maar dat werd goedgemaakt doordat ik van terugkoms van ons moeder lekker snoep mocht kopen.

zondag 22 mei 2011

94. Opgewekt ingeweckt

Wecken, dat deed ons moeder ook, tenminste toen we nog in de Trompstraat woonden. Tja, wie weet nog wat wecken is? Het was een heel procédé en het kwam vóór het conservenblikje. Wecken was een manier om fruit/groente te bewaren tijdens de winter, geloof ik. Dat fruit moest dan eerst bewerkt worden: appels geschild, gekookt?, tot appelmoes verwerkt? Ik schiet hopeloos tekort hier, van koken weet ik zo goed als niets, maar ik herinner me wel dat het een hele operatie was, dat er enorme hoeveelheden fruit/groente/appels/rabarber/peren? doorheen gingen, dat de keuken dagenlang witstond van de damp en dat de voltooiing enigszins heikel was, ik geloof dat ons moeder daar een beetje bang van was. De appelmoes ging in een weckfles (eigenlijk een soort pot, een dikke, glazen pot met een dikke rand met daarop weer een kleine, smalle rand) en die weckfles daar moest dan een deksel op, ook van glas, een soort glazen theeschoteltje, je ziet ze nu nog wel in nostalgiewinkels liggen. Met een richel. Die deksel paste natuurlijk precies op de weckfles, ja, dat ws niet toevallig. Tussen de deksel en de fles moest een rode, rubberen ring en de fles moest vacuum worden.
Hoe ging dat? Dat was precies het stukje waar ons moeder niets van moest hebben want het ging met iets, spiritus misschien, daar moest je een paar druppels van insprenkelen en dan moest je dat aansteken zodat het ontplofte, woesj, en in diezelfde beweging moest de deksel erop. De 'explosie' verbruikte alle zuurstof ('lucht' zeiden wij) en dan drukte de luchtdruk de deksel op de pot, met de rubberen ring als buffer zodat het niet ging splinteren. Als je hem open moest maken, peuterde je met je mespunt een beetje in die rubberen ring, net zo lang tot er lucht bij kwam en kwam het deksel met een zucht los.
In de winter stonden de kelderplanken vol met rijen weckflessen, maar ik kan me eigenlijk niet herinneren dat we de inhoud ervan ooit aten. Wel dat je zo'n fles openmaakte en soms was het dan mislukt, het wecken, dan zat er schimmel op. Van die grote, groengele ogen. Die schepten we er dan gewoon vanaf, want eten weggooien, dat deden wij niet.

zaterdag 14 mei 2011

93. Eerste communie

Ja, je eerste communie, die doe je, als je een vroom jongetje bent van zes. Of van zeven, dat weet ik niet meer. De eerste klas van de lagere school, ik was natuurlijk zes toen ik daarin kwam, maar meteen in oktober werd ik zeven. En wanneer deed je je communie? Hemelvaart? Ja, dus ik was zeven. En het viel behoorlijk tegen.
Wat wel weer leuk was, was dat ik een pak kreeg en dat we dat met z'n drie-en gingen kopen: papa, mama en ik. Gewoon op een doordeweekse dag naar de stad, onze papa had er een vrije middag voor genomen, iets wat ook al nooit gebeurde. Het draaide natuurlijk uit op C&A want de rest van de winkels was te duur, maar toch, het was speciaal en de verkoper deed zijn best. Ik een pak dus, met een korte broek en een strikje, ik denk dat het rood was. En óp naar mijn eerste heilige communie, zoals het officieel heette. Eerst moest er gerepeteerd worden met de hele klas en ook met de eerste klas van de meisjesschool erbij, want het moest wél goed verlopen. Aan dat soort rituelen hechtte de kerk veel waarde: het moest een mooie performance worden dus alles werd strak geregisseerd door de kapelaan-van-dienst: .
hoe we de kerk binnen moesten lopen (langzaam, in een rij, met gevouwen handen), in welke banken we moesten gaan zitten, wanneer we moesten opstaan, door het middenpad naar voren lopen, knielen op de communiebank, ogen sluiten, gezicht omhoog heffen, mond open, tong uitsteken - en daar legde de priester dan de heilige hostie op. Kauwen, doorslikken, opstaan, via het zijpad terug naar je bank en onderweg niemand aankijken, knielen, handen voor je gezicht slaan en zo vijf minuten blijven zitten. Dan was het klaar.
Wat?
Dat bedoelde ik met dat het tegenviel. Op een of andere manier had ik verwacht dat ons een soort verlichting ten deel zou vallen, dat god zich persoonlijk aan ons zou openbaren zodat je wist dat het goed zat, maar niets van dat alles. De officiele communie ging net zoals de repetities: perfect, maar er gebeurde niets. Geen donder geen bliksem geen opengescheurde tempelvoorhang. Anticlimax.
En toen ik vervolgens als misdienaar zes jaar lang achter de schermen van dat amateurtoneel had gekeken, wist ik het zeker: god bestaat niet en dat hele geloof is ergerlijke flauwekul.

zondag 8 mei 2011

92. De Melk-brigade!

Er was koffie (voor de volwassenen) en thee (met melk en suiker. En er was alleen maar: thee. Van Douwe Egberts, neem ik aan, maar thee was thee. Geen smaakjes, dat is allemaal nieuwerwetse onzin.)En er was ranja. En priklimonade van exota 9grote flessen met beugeldoppen), één van de smaken was champagnepils, een soort cola. Sinas en andere frisdranken kwamen pas later en waren toen sowieso te duur voor ons. Maar vooral was er natuurlijk melk.
Van de melkboer, waar ik hier al het nodige over geschreven heb. En de consumptie van melk werd gestimuleerd door onze regering of zelfs, meen ik mij te herinneren, door de koningin zelf (beschermvrouwe?). De Melk-brigade!
De overheid wilde een gezond volk en ging daartoe het drinken van melk aanmoedigen door een heuse marketingcampagne, ergens in de jaren 50: de melk-brigade. Wij werden allemaal melkbrigadiers! Er was een vignet, een logo moet ik zeggen: een grote, witte 'M', kapitaal, ik denk lettertype arial. En die stond op een blauw veld. Daar waren plakplaatjes van, stijve plaatjes die slecht plakten. Als melkbrigadier werd je geacht om elke dag minstens één grote beker koude melk te drinken, dat was alles. Daar werd je een echte kerel van, of een flinke meid, dat kon ook.
In de loop van de jaren zestig is de melkbrigade een roemloze dood gestorven, maar gedurende enkele jaren was het 'hot'.

zaterdag 23 april 2011

91. Vakantiewerk

Vakantiewerk had leuke aspecten - iedereen trok z'n oude kleren aan dus je zag de mode van vorig jaar voorbijkomen - maar bij Exota was het verder gewoon werk waar je echt moe van werd. Wat moest je doen? De eerste dagen moesten we (een ploegje van drie scholieren) flessen stukmaken. Alweer (net als bij dat ontvangstlawaai) dacht ik dat we in de maling genomen werden toen de voorman ons meenam naar een open loods (een enorm, golfplaten afdak met een betonnen vloer), wees op een berg flessen die daar in de hoek lag en zei, die moeten kapot. Hij pakte er eentje op en gooide hem hoog in de berg, hij spatte kapot. 'Zo moeten ze allemaal stuk, en geen stenen er in gooien.'
En weg was hij.
Dat was vervelend werk en je moest oppassen voor rondspattende splinters, maar het grootste deel van mijn twee weken bij Exota stond ik gewoon in de productie. Aan het begin van de lijn, waar pallets met kratten leeggoed werden binnengereden. De kratten van de pallet halen en leegmaken op de band. De bruikbare lege flessen gingen zo rinkeldekinkel naar de spoelmachine. Sysifusarbeid, want elke keer als je je pallet bijna leeg had, kwam er zo'n vervloekte heftruck aan met een volle pallet. Kon je weer opnieuw beginnen.
Er was ook erkend licht werk: achter de spoelmachine. Die machine had één knop, voor als ie vast liep. Dan drukte je op die knop. Als dat niet hielp, moest de onderhoudsmonteur komen.
Ik zie nog voor me hoe een vaste kracht die plek kreeg toegewezen. Hij ging er zingend en grappend heen en dook onder de lopende band door naar zijn plaats achter de machine met twee houten kratten in zijn handen. Op de ene krat ging hij zitten (dat was verboden), de andere klemde hij schuin tussen twee haken aan de band, zodat het een rugleuning werd (dat was ook verboden). Hij ging comfortabel achterover zitten, zijn armen achter zijn hoofd gekruist. Nog één ding: hij zette die ene storingsknop die hij moest bedienen, vast met een flessenbeugel (dat was helemáál verboden). De knop stond nu constant ingedrukt en de geachte medewerker was verzekerd van een ongestoord dutje (in die teringherrie).
Op het moment dat hij met een verzaligde glimlach zijn ogen sloot, kwam fabriekseigenaar Van Tuijn langs. Die nam de situatie in zich op, schold de medewerker stijf, verordende de twee kratjes weg en dreigde met onmiddellijk ontslag. Die arbeider, normaal iemand met het hoogste woord, was heel stil en bleek en deed gedwee en bliksemsnel alles was Van Tuijn opdroeg. Bovendien klikte hij de beugel van de storingsknop af.
'Wat doe je nou?', vroeg Van Tuijn, die deze truc klaarblijkelijk niet kende. De arbeider deed het voor.
'Kom jij eens mee', zei Van Tuijn ineens heel kalm.
Ik heb hem niet teruggezien.

zaterdag 16 april 2011

90. Stuwa en Exota

Dat vakantiebaantje bij Exota (zie hiervoor, no 89) had ik via Stuwa, het eerste uitzendbureau in Tilburg. 'stu' kwam van 'studenten', verder weet ik niet wat de afko betekende. Zat in de Willem ll-straat en wij meldden ons aan op een snikhete dag in juli. Zal wel 1966 geweest zijn. We stonden als haringen in een ton, de hele middag lang, tot we ingeschreven waren. Na die middag ben ik onmiddellijk onder de douche gegaan, zo vies-bezweet was ik. De volgende dag belden ze dus (naar Scheffers, zie ook 89) en de dag daarna kon ik beginnen.
We waren met een groepje studenten / scholieren, zeg 20 man, en we moesten wachten in de hal. Wat me altijd is bijgebleven, is het moment dat de deur naar de productiehal openging en we volkomen overdonderd naar binnen schuifelden.
'Volkomen overdonderd': door het lawaai. De eerste minuten dacht ik serieus dat het een grap was, dat ze wisten dat er studenten kwamen en dat een of andere grapjas gedacht had 'die zullen we eens laten schrikken' en dat ze nu opzettelijk met z'n allen een geluid als een oordeel maakten. Maar dat was niet zo. Het onwerkelijke lawaai dat ons bestormde en overrompelde was gewoon, het hoorde er bij. Zo was het altijd als de productie draaide.
Het duurde ook een paar dagen voor ik me erbij had neergelegd dat er mensen waren die hier twintig jaar of langer werkten. Ik kon dat niet geloven. Een paar weken vakantiewerk, dat was te overzien. Maar je leven lang: onvoorstelbaar.
Exota ging failliet aan de eerste echte mediarel van Nederland. De ombudsman (marcal van dam) vertoonde op televisie een filmpje waarin een exota-fles explodeerde, en die klap kwam Van Tuin (de eigenaar) niet meer te boven. De fabriek werd verkocht aan Coca-Cola.
Later (niet zo heel lang geleden) bleek dat het filmpje in scene was gezet: de Exota-fles was voor de camera met een kogeltje stukgeschoten. Volens mij heeft de VARA ook nog een schadeclaim moeten voldoen.

zaterdag 9 april 2011

89. Triinnggg....

Hadden we telefoon? Nee we hadden geen telefoon, nooit gehad ook in de Trompstraat. Pas toen we verhuisden naar de Tobias Asserlaan (een forse sociale stijging) kregen we die.
Niemand in de straat had telefoon, voor zover ik weet. Misschien de groenteboer op de hoek, maar daar kwamen we niet. Kon dat dan, ben je nu geneigd te vragen, leven zonder telefoon? Ja hoor, was geen probleem.
Als het een keer echt niet anders kon, gaf ik het telefoonnummer van de melkboer op. Die had zijn winkel vlak om de hoek, Oerlesestraat 79, en daar speelden we altijd want zijn zoons waren mijn vriendjes.
Wanneer kon het echt niet anders? Toen ik mij opgaf voor vakantiewerk (bij de stuwa, dat is een verhaal apart) vroegen ze een telefoonnummer en ik had goed in de gaten dat degenen die een nummer opgaven zeker het eerst aan de beurt zouden komen, als er werk was. Dus noemde ik het nummer van de melkboer.
Twee dagen later werd ik gebeld, ik was 14 en dit was misschien wel het eerst telefoontje van mijn leven!
Hoe ging dat dan? Bij Scheffers rinkelde de telefoon, moeder nam op en ze vroegen naar mij. Moeder riep dochter Maria en zei ga eens gauw gerard halen er is telefoon voor hem. Tegen de opbeller zei ze dat ie even moest wachten. Maria holde de straat uit de hoek om de Trompstraat door naar nummer 7, belde aan en zei vlug er is telefoon voor gerard. Ik holde met haar mee of vóór haar uit naar Scheffers en pakte hijgend de haak op die daar gewoon op mij lag te wachten in de huiskamer achter de winkel.
En zo hoorde ik dat er vakantiewerk was voor mij, bij Exota in Dongen. Of ik mij daar de volgende ochtend wilde melden, om acht uur. Dat wilde ik wel.

zaterdag 2 april 2011

88. Vozen

Vozen, ja, dat deden we natuurlijk ook. Met de meiden uit de buurt. Ik zal me inhouden want er lezen natuurlijk ook nette mensen mee met dit blog (en geef het maar toe: u bent best een net mens, toch? Als iedereen kijkt), maar ik herinner me Carolien Wagens*, daar 'ging' ik mee toen ik een jaar of dertien, veertien was. Net tijdens carnaval.
Ik weet niet meer hoe officieel het was, dat 'gaan', en of het langer dan die carnaval geduurd heeft, want Carolien was duidelijk out of my league. Hoe zeg je dat? Ik reikte enigszins boven mijn macht, met haar. Ze was ook ouder dan ik.
However, ik was nog bij de verkenners toen (ook geen punt in mijn voordeel, denk je achteraf), en op zaterdagmiddag hadden we gewoon activiteit gehad (met de verkenners, niet met Carolien, haha). Om een of andere reden (hopman moest op tijd thuis zijn en wij woonden zo ongeveer naast het honk, zoiets was het), moest ik afsluiten en dus nam ik de sleutel van het honk mee naar huis. Zodoende had ik de hele carnaval de beschikking over de sleutel van die ruimte en toen we op maandagmiddag met een groepje terugkwamen uit Den Bosch (de optocht daar), gingen we dus met een stel jongens en meiden het honk binnen. Met kloppend hart: machtig spannend was dat want we konden natuurlijk betrapt worden. Carolien en ik lagen op de turnmatten achterin de hoek ('tumbelen' noemden we dat bij de verkenners, turnen), met al onze kleren aan en carnavalsoutfit daar overheen en ook nog een jas denk ik want het was een koude carnaval - en in tegnstelling tot wat je wellicht denkt kwam me dat prima uit, al die textiel, want ik was eigenlijk een beetje bang van Carolien. Ze had hartstikke grote borsten (de grootste van de buurt, met gemak) en ik durfde niet goed tegen haar aan te gaan staan of liggen want ik was bang dat ddt zeer zou doen, bij haar dan, met die enorme boezem. Ik had ook niet echt een beeld wat daar nou onder zat, onder al die kleren. Ze boezemde me ontzag in, Carolien!
Veel stelde het dus nog niet voor, dat vozen, maar spannend was het wel.

* naam veranderd want misschien leest ze dit ook. Carolien, als je dit leest: je bent het niet!

zaterdag 26 maart 2011

87. Pater Eymar in actie

Paters-capucijnen bestierden de parochie van de Trouwlaan, zo lang als ik me kan herinnneren. Chrysostomus als pastoor, een sympathieke, bedaarde man die buitengewoon goed op kon schieten met ons moeder. De oude pater Victorianus, ik heb hem al eerder in een stukje vernoemd. Wilde baard & wilde haren. Wel tonsuur natuurlijk, maar in de winter: sokken!
En een tijd lang was pater Eymard lid van het kwartet dat de pastorie bewoonde. Geen idee hoe je die naam schrijft, overigens.
Eymar was rossig: rossige haren, rossig baardje. En hij was groot, echt groot, misschien wel twee meter (hoewel je voorzichtig moet zijn met afmetingen van dingen en mensen die je je uit je jeugd herinnert.)
Toch was hij groot en dat kwam een keer goed van pas. Want apter Victorianus stond 's avonds vóór de pastorie, in de late avondzon als het ware, wat na te praten met een non, toen een dronkelap langs kwam lopen. Die nodig moest plassen en dat stante pede deed voor het front van de zuster en de pater, met zijn lul naar hen toegekeerd. Victorianus zei er wat van: dat dat toch geen pas gaf (ik heb dit verhaal van ons moeder en ik hoor haar dat zinnetje nog zeggen: 'die zéé er wè van, dè dè toch gin páás gaf.'). En toen greep de dronkenlap Victorianus beet om hem in het rond te smijten.
Maar de non hield haar hoofd koel en snelde de pastorie in om pater Eymard te halen. Die kwam en daarmee was het pleit beslecht, tegen zoveel pater kon de dronkenlap niet op.

zaterdag 19 maart 2011

86. Een vestingwerk van beschaving

De bibliotheek, het filiaal Trouwlaan in de vleugel van het patronaatsgebouw, was een vesting van beschaving in een onbeschaafde wijk. Het zag er ook echt zo uit: rondom bakstenen muren met pas op twee meter hoogte enkele smalle ramen met ijzerdraadglas. Dat was natuurlijk vanwege de boekenkasten die binnen tegen alle wanden stonden, maar evengoed was het resultaat: een vesting, een ongenaakbaar magazijngebouw. Stuurs.
Een smalle deur aan de zijkant tegenover de meisjesschool daar. Eerst van hout of spaanplaat, maar al heel snel onherstelbaar beschadigd: dat kon je intrappen. Als tegenmaatregel werden er doffe, zinkkleurige metalen platen op bevestigd, die kreeg je niet kapot maar er werden 's nachts wel eens vuurtjes tegen gestookt.
Achter die deur zat een klein portaal. weer en deur en dan kwam je in de leeszaal. Helemaal aan het andere einde was de administratietafel met bakken met kaartjes (zie vorige keer). Daar zaten de mevrouwen van de bibliotheek achter. Er moet ergens voor hen een wc geweest zijn, maar daar heb ik geen herinnering aan, aan een wc-deur bedoel ik.
Het was ons terrein, de bieb. Van de nette mensen uit de wijk. De schoffies kwamen hier niet - niet omdat het niet mocht maar ze hadden er niets te zoeken. Zij lazen niet, denk ik. En als ze lazen, dan stripverhalen - en die waren slecht voor de jeugd, die had de bieb niet en die mochten wij sowieso niet lezen.
Soms kwamen er toch rotjongens binnen, om te klooien. Die werden dan door de bibliotheek-mevrouwen weggestuurd en dat werkte altijd, voor zover ik me herinner. Eén keer werkte het niet en begon één van die jongens met een opengeklapt zakmes te zwaaien. Toen kwam de politie: de vesting werd verdedigd.

zaterdag 12 maart 2011

85: De bieb is niet voor niks!

Het gaat nog steeds over het bibliotheekfiliaal Trouwlaan. Eind jaren 50.
In elk bibliotheekboek zat aan de binnenkant van de kaft een driehoekje geplakt, de lange kant open. Daarin zat het kaartje van het boek. Als je een boek uitgekozen had en ermee naar de mevrouw van de bibliotheek liep, haalde zij dat kaartje eruit en deed het in jouw hoesje.
Dat hoesje was van stevig karton, donkerblauw meen ik. En de hoesjes van alle leden stonden netjes achter elkaar in een lage, houten bak. Die bak stond op de tafel waar de mevrouw van de bibliotheek achter zat. Gevuld met de kaartjes uit de boeken die jij had geleend, ging jouw hoesje dan in een andere bak.
De bibliotheek was niet voor niets. Ik denk dat je 2,50 per jaar moest betalen voor een jeugdabonnement. Dat deed je door elke keer als je een boek leende, 15 cent te betalen. Als je aan de 2,50 zat dan hoefde je geen geld meer mee te nemen.
Een vervelend omslachtig systeem vond ik dat, als kleine jongen. Toen ik een keer samen met een vriendje naar de bieb ging, betaalde hij in één keer die 2,50.
Verrek, dat kon ook, dat wist ik niet. Ik snelde naar huis om het tegen ons mam te vertellen: dat je ook in één keer die 2,50 kon voldoen.
Ja dat weet ik wel, zei ons mam, maar dat is me te duur. Ik heb zo maar geen rijksdaalder uit te geven. Dus ik moest terug met rode wangen van schaamte en netjes mijn 15 dent afdragen, en volgende week weer.

zaterdag 5 maart 2011

84. De kameleon!

Hoe kon ik die vergeten bij mijn opsomming van boeken die ik las tijdens de lagere school? (zie no 83) De Kameleon! De Friese tweelingbroers Sietse en Wietske (kloppen die namen?), ondeugende, olijke zoons van de dorpssmid. Die in het eerste boek een merkwaardiggevormde, wrakke boot aantreffen die ze wel mogen houden van hun vader en die ze helemaal zelf opknappen? En beschilderen met een mengsel van allerlei verschillende, oude verfkleuren zodat ie steeds van kleur verandert, al naar gelang de afstand?
En hun wat oudere vriend de boerenkecht Gerben, die mij een belangrijke les leerde toen het ging over een nieuw pak dat ie had gekocht. Een mooi, bruin pak van echte wol, hij was er speciaal voor naar de stad geweest.
De tweeling bewonderde het en veronderstelde dat ie daar wel lang naar gezocht zou hebben, allerlei winkels in de stad afgestruind?
Nee, zei Gerben, de eerste winkel het tweede pak was dit.
En toen heb je niet verder gezocht? (Let op, hier komt de les)
Nee, waarom zou ik, reageerde Gerben. Dan wordt het toch alleen maar moeilijker? Ik zocht een mooi, bruin pak dat me goed stond en als ik dat gevonden heb dan houd ik toch op met zoeken?
Dat ben ik nooit vergeten. Dank je wel Gerben! Als het goed is, is het goed. Als je vindt wat je zoekt, houd je op met zoeken - dat houdt het leven overzichtelijk.
Een satisfier, onze Gerben, geen optimizer. Niet iemand die (bezeten! wanhopig!) streeft naar maximale resultaten, maar iemand die snapt dat je gewoon, simpelweg, een behoefte kunt bevrerdigen en dat het dan goed is.
Heb ik me mijn hele leven aan gehouden: het betere is de vijand van het goede.

zaterdag 26 februari 2011

83. De bieb

Het parochiehuis had twee vleugels. De linker was het honk van de verkenners (de welpen zaten daar op zolder), in de rechter zat een filiaal van de bibliotheek. Bij wijze van ontwikkelingshulp denkelijk, een soort beschavingsoffensief. Ik las me suf en dat ben ik mijn hele leven blijven doen, maar ik herinner me niet veel boeken uit die tijd. Alle Arendsogen natuurlijk, eerst van de vader daarna van de zoon. De Vijf. Pocomoto. Wat later kwam Karl May (ik weet nog steeds niet of je dat nu uitspreekt als 'mai' of als 'mee').
Het filiaal Trouwlaan zoals het officieel heette (ik wist natuurlijk niet dat het een filiaal was, voor mij was het gewoon 'de bieb') was alleen open op woensdag- en op zaterdagmiddag. Veel te weinig om mijn leeshonger te stillen. Een roman en één studieboek mocht je meenemen, als ik het mij goed herinner, en als ik mijn eigen boeken uit had dan begon ik aan die van mijn zussen. Meisjesboeken! Schitterend! 'Pitty het kostschoolmeisje', daar was een hele serie van en die verslond ik stiekem, want het mocht natuurlijk niet, meisjesboeken. Ik was tenslotte een jongen en die scheiding was er niet voor niets! In de bieb zelf werd dat ook streng bewaakt: de kasten met meisjesboeken stonden ver van de kasten met jongensboeken. Je kunt het je nu niet meer voorstellen maar de bieb-juffrouwen hielden dat goed in de gaten. Je mocht als kind niet in de kasten voor volwassenen zoeken, maar als jongen werd je ook weggejaagd bij de meisjesboekenkasten.
Tijden probeerde ik de bieb te slim af te zijn en méér boeken per week te lezen, door al klaar te staan bij openingstijd (woensdagmiddag 3 uur), bliksemsnel een boek te lenen, naar huis te rennen en als een bezetene aan het lezen te slaan. Als ik het vóór zes uur (sluitingstijd) uit had, kon ik nog gauw aan ander halen!

zaterdag 19 februari 2011

82. Angina Pectoris

Ons mam had vaak hoofdpijn, dat was een vast gegeven binnen ons gezin en op een bepaalde manier was het mijn schuld: mijn geboorte was niet helemaal vlotjes verlopen (ik bleek de helft van een tweeling te zijn maar de andere helft was al in een vroeg stadium gestorven) en in de nasleep daarvan werd haar baarmoeder eruit geopereerd en kwam ze versneld in de overgang. Zo heb ik het in elk geval begrepen.
Ons pap mankeerde nooit iets voor zover ik me herinner, tot hij ineens echt iets mankeerde en 's morgens niet naar zijn werk ging. Dat was ongehoord maar het verontrustte me niet, op dat moment. Ik was 10 of 11 en zat in de vijfde klas van de lagere school, bij meneer Kokke. Wist ik veel. Maar toen werd ik om een uur of tien uit de klas gehaald door een bleek schoolhoofd (meester Van Ham) vergezeld van Piet, de oudste zoon van ome Goof (de oudste broer van ons moeder).
'Oh', zei ik waanwijs toen ik hem in de gang van de school zag staan: 'Dan gaat het over onze pap.'
Het ging over papa en het nieuws was niet goed: hartaanval. 'Angina Pectoris' kwam ook nog langs als term voor wat hij had. Naar het ziekenhuis in de auto van Piet, met mijn zussen. Ons moeder stond al aan het bed waar papa in lag, bleek. Mijn zussen in tranen. Ik niet, geloof ik. Wel weet ik nog dat hij met een bibberige stem ons Fieke troostte: 'Maar meisje toch, kalm maar, je ziet toch dat onze papa er nog is.' Zoiets.
Jazeker, hij was er nog maar hij werd nooit meer de oude.
Ik ging terug naar school met het voornemen om er niets over te zeggen, dan kreeg je maar gezeur. Jaja. De hele school wist het want meester Van Ham had het omgeroepen over de geluidsinstallatie, dat ze moesten bidden voor 'de vader van gerard sanberg die vanmorgen met een hartaanval opgenomen is in het ziekenhuis'.
Die middag maakte ik al mijn sommen fout.

zaterdag 12 februari 2011

81. Schuifworst

Ik schrijf dit op zaterdag 12 februari. Afgelopen vrijdag hebben we ome Frans begraven, de jongste broer van ons moeder. 93 is hij geworden (niet bepaald jong). Zoals zijn oudste zoon Jack tijdens de herdenkingsbijeenkomst zei en wat mijzelf ook al door het hoofd geschoten was: met Frans ging de laatste van het gezin uit de Veestraat. Dat is nu voorgoed geschiedenis.
Ieder z'n eigen geschiedenis en ik kom hier zeker nog terug op de Veestraat, maar voor nu zij gezegd, namens ons mam, dat dat adres toen niet de lading had die het nu heeft, in Tilburg. Integendeel, zei zij altijd. Dat waren toen meer dan nette rijtjeshuizen, bestemd voor ambtenaren en zo.
Maar veel geld was er niet in het gezin Van de Sande en ik gebruik het begrip 'schuifworst', ook overgehouden aan de herdenkingsbijeenkomst van gisteren, om dat te illustreren.
Schuifworst is de oplossing voor het droevige gegeven dat een snee brood zoveel groter is dan een plakje worst en dat je toch maar één plakje worst mocht, op je boterham. Dus? Elke keer als je een hap van je boterham nam, schoof je met je bovenlip het plakje worst weg van de rand, zodat je er maar een klein stukje van meekreeg. Zo kon je een hele snee brood eten met maar één plakje worst. Schuifworst!

zaterdag 5 februari 2011

80. Een geniale hopman?

Op mijn twaalfde ging ik bij de verkenners, een vormende wijkactiviteit waar ik niet min over wil doen of denigrerend. Wat ik bij de verkenners geleerd heb, daar heb ik veel aan gehad. Doorzetten!
Ons honk was aangebouwd aan het patronaatsgebouw (in de andere vleugel zat een filiaal van de bibliotheek), dus zo ongeveer naast ons thuis. De verkennerij was sterk hierarchisch: de leider was de hopman die geassisteerd werd door enkele vaandrigs. Onder die algemene leiding kwamen de troepen: aangevoerd door patrouilleleiders en assistent-patrouilleleiders waren dat zo'n veertig gewone verkenners. Vier patrouilles waren er.
Je begon als adspirant, je moest ontgroend worden (tijdens het zomerkamp) om gewoon verkenner te worden. Was je eenmaal ontgroend, dan kon je opklimmen in de hierarchie door allerlei proeven af te leggen. Daar keeg je dan insignes voor. Seinen met vlaggen, knopen leggen, sjorren (ja, dat was dus constructies bouwen met palen en touwen), ehbo, tumbelen (een vorm van turnen), morse-seinen, sterrebeelden herkennen aan de hemel, de hoogte van een toren berekenen met behulp van een stok van 1 meter: you name it en er was wel een examen voor.
Ik was natuurlijk ijverig en haalde het ene insigne na het andere.
Toen ging de hopman weg, dat vonden we allemaal jammer want het was een charismatische man, hij leek wat op Charlton Heston. Ook zo groot. En hij trouwde met, hoe kan het anders, de akela.
Maar goed, er moest een nieuwe hopman komen en die werd na enig zoeken gevonden. Meneer Sparidans wilde het wel doen. Ik kende hem vaag, de vader van een vriendje uit de buys ballotstraat (?). Mijn achting voor hem steeg tot ongekende hoogte, want al na twee weken kwam hij in volledig uniform - had hij dus al die examens en proeven in twee weken tijd afgelegd - meende ik in mijn naiviteit.
Dat je zo'n uniform gewoon aanschafte (in de scoutingwinkel aan het Wilhelminapark), dat hij dus blijkbaar twee weken had moeten wachten tot het klaar was en dat hij helemaal geen examens had afgelegd omdat iedereen al lang blij was dat ze iemand gevonden hadden om dat baantje te doen, daar voorzag mijn wereldbeeld niet in.

zaterdag 29 januari 2011

79. Lang zal ie leven, lang zal ie leven...

Ja, mijn examenfeest was dikke pret, zie vorige aflevering, maar de verjaardagsfeestjes thuis in onze vroege kinderjaren waren ook leuk want ons moeder deed echt haar best en wij vierden dus, en dat was in die tijd een uitzondering, echte kinderfeestjes. Dat je vier of vijf vriendjes vroeg en dat er ook wat neefjes en nichtjes kwamen en dat je samen spelletjes deed, onder leiding van ons mam.
Eerst was het natuurlijk ontvangst en feliciteren (ik herinner me geen cadeautjes van vriendjes, dat was niet de gewoonte denk ik) en 'Lang zal ie leven' zingen en taart eten en limonade drinken (Exota, priklimonade met beugeldoppen uit Dongen) - en dan de spelletjes. Ik herinner me de sleuteldans. We gingen dan met z'n allen aan de tafel zitten, die was gedekt met een feesttafelkleed: hagelwit en met lang overhangende randen. Er was een seterk touw voor nodig dat door het oog van een sleutel werd gehaald. Met twee knopen in het touw werd de sleutel op een bepaalde plaats gefixeerd en het touw werd in een cirkel geknoopt die net om de tafelpoten paste maar dus onder de overstekende rand van de tafel bleef, verborgen onder het tafelkleed (veel woorden nodig om iets simpels uit te leggen). Iedereen pakte met twee handen het touw vast en we begonnen te zingen (deed er niet toe wat) en tegelijkertijd 'gaven we het touw door' naar rechts, door steeds met je handen naar links te pakken, eerst met je linkerhand tegen de rechterhand van je buurman aan, dan met je rechterhand tegen je linkerhand aan. Of nét niet er tegenaan: als je de sleutel had. Als ons moeder 'stop' zei, stopten we en werd onder luid gejoel het touw boven de tafel gehouden door allemaal tegelijk. Wie dan de sleutel tussen zijn handen had was af. Hilarisch.

Ps Ik vraag me af of iemand die het spel niet kent, zich een juist beeld kan vormen op basis van mijn beschrijving.

zaterdag 22 januari 2011

78. Geslaagd & stoned!

Toen ik mijn HBS-diploma haalde (1971) gaf ik natuurlijk een feest en bij die gelegenheid kwamen twee werelden vermakelijk bij elkaar, want er was niemand uit mijn oude buurt (we waren inmiddels verhuisd naar de Tobias Asserlaan), maar er waren wél wat ooms en tantes en verder was het hartstikke druk met mensen die hoorden bij de 'sien' in Tilburg: langharig werkschuw tuig zeg maar.
Ons pap en ons mam waren erg trots op mijn diploma en vastbesloten om het feest op mijn manier te vieren, dus iedereen was welkom en al snel werd er geblowd, gewoon in onze keurige huiskamer waar ooms en tantes netjes op stoelen zaten en daar tussendoor wat langharig of half-langharig volk op de grond, met pijnlijk gekruiste knieen en een joint. Dat waren fraaie tafereeltjes en de familie keek z'n ogen uit. 'Rook jij nu haschisch?', hoorde ik een tante aan Frans Daams (één en al baard en haar) vragen.
'Ja, mevrouw', antwoordde Frans beleefd. 'Ik ben nu onder de invloed van haschisch.'
Het feest was een daverend succes en werd 's morgens om een uur of acht goed samengevat door een korte dialoog van pa en ma.
Ons pap: 'Verroest mam, ze zijn al weer op.'
Ons mam: 'Nee Piet, ze zijn nóg op.'
Dat klopte, we waren net terug uit het Wandelbos waar Norbert in een vijver was gevallen en nu angstig kwekte over de ziekte van Lyme. Mijn jongste zus die wél geslapen had omdat ze moest gaan werken, liep een beetje panisch in haar roze baby-doll door het huis en trok belangstelling: 'Het lijkt hier wel een communiefeestje.'
Én gelachen dat we hebben.

zaterdag 15 januari 2011

77. Snotjongens op de Karl Marx-Universiteit

De jaren '60 braken in Tilburg spectaculair door met de bezetting van de Katholieke Hogeschool - Karl Marx-universiteit heette die opeens en zo werd het ene geloof moeiteloos ingeruild voor het andere. En het ongelooflijke gebeurde - maar om dat te duiden moet ik wat verder terug in de tijd.
Onze pa had een bromfiets. Een auto was een imponerend bezit dat voor veruit de meesten onbereikbaar was, maar onze ome Toon rééd wel in een auto. Hij was privé-chauffeur van een wolfabrikant (Hilvarenbeekseweg, het witte huis dat sinds lang afgebroken is, waar nu het elisabethziekenhuis staat) en toen die failliet ging werd hij taxi-chauffeur.
Dat concept ontging mij, ik snapte gewoon niet hoe dat zat, een taxi, maar ik mocht wel eens meerijden in die grote, zwarte Mercedes, ik was tenslotte zijn petekind.
Toen werd de hogeschool bezet en kwam de minster van onderwijs (Veringa?) naar Tilburg - met de trein. Hij pakte op het station de taxi naar de Karl Marx-Universiteit en wij zagen de minister commentaar geven op het journaal van 8 uur. Wat zei hij?
'Nou, ik was wel nieuwsgierig naar wat de gewone Tilburgse mensen van die bezetting vonden dus ik heb het maar eens aan de taxi-chauffeur gevraagd en die zei het zijn verwende snotjongens ze moesten allemaal een trap onder hun achterste krijgen, nu kunnen ze studeren en dan gaan ze rotzooi trappen.'
En die taxi-chauffeur, jawel, dat was ome Toon. Het gonsde in de hele familie dat de minister ome Toon geciteerd had. En correct ook, volgens Toon: Dè is pursies wè'k gezegd heb.'

zaterdag 8 januari 2011

76. 'ver brengen'

Tot en met mijn twaalfde was de buurt mijn wereld. De gang naar de HBS brak daarop in (ik brak uit), maar de eerste jaren toch slechts gedeeltelijk. De buurt bleef een grote rol spelen want op de HBS kreeg ik geen vrienden - dat was toch echt een ander milieu en daar wilde ik mij niet in mengen- of ik durfde het niet, kan ook.
Dertien, veertien jaar: verkennerij en rondhangen in de Trouwlaan, bij de automatiek van D'n Buik. Ook de jaren '60 gingen een rol spelen en dat zorgde (zie ik nu) voor verwarring: net op het moment dat ik stappen zette weg uit het arbeidersmilieu, net op het moment dat er sprake was van sociale stijging richting burgerij, nét op dat moment werd dat allemaal verdacht. 'Burgerij' werd 'establishment' en daar wilde je niet bijhoren.
Voor ons pap en ons mam moet dat een hard gelag geweest zijn, dat ik ging trappen tegen wat zij als het belofde land zagen, dat ik mij afzette tegen datgene wat zij hoopten dat ik zou bereiken, met mijn goed stel hersens: 'doorleren', 'het ver brengen' , 'een baan een huis een auto en een kind', zoals Boudewijn de Groot zong.
Jaren later liet ik mijn haren groeien en werd ik (op straat, in de trein) soms aangezien voor Boudewijn.