zondag 28 februari 2010

10. Deurknop

De voordeur van Trompstraat 7 had een klink. Ja, dat haal je de koekoek, denkt u nu, hoe maak je hem anders open? Maar als u nog eens denkt dan bent u verbaasd: een klink?
Jazeker, een klink. Als de deur niet op slot was kon iedereen gewoon binnen, vanaf de straat. Dat was in de hele straat zo en dat was makkelijk. Bijvoorbeeld. Eéns in de week werd de huishuur opgehaald, maar soms kon moeder daar niet voor thuisblijven. Dan legde zij het huurboekje (waarin de ophaler aftekende dat er betaald was) met daarin de precies afgepaste huur, op de onderste tree van de trap en ging gewoon weg.
De huur-inner kwam als altijd, belde en werd niet opengedaan. Hij deed de deur open, nam het geld uit het boekje, tekende de week af, legde het boekje terug en ging verder. Dat ging in de hele straat zo, nooit iets mee aan de hand geweest. Een 'high trust society' noemen sociologen dat sinds het niet meer bestaat.
Maar de tijd schreed voort en op een goed moment besloot de woningbouwvereniging dat die klinken old school waren. De hele straat kreeg een deurknop en een lipsslot, zo-eentje dat automatisch in het slot valt als je de deur sluit. Met zo'n laffe, platte sleutel die die naam eigenlijk niet verdient. (Die andere sleutel, de oude, dat was een groot, zwaar, zinkkleurig geval met versieringen in het metaal. Hij stak altijd in het slot, als een soort amulet.)

zaterdag 27 februari 2010

9. 'Knukels!'

Kwam er geen visboer aan de deur, dan? (zie blog 8: de schillenboer).
Nee, vis haalde ons mam op de markt, op vrijdag: vasten- en onthoudingsdag, maar wat 'onthouding' inhield snapte ik pas veel later. Toch kwam er wel een soort visboer door de Trompstraat, onregelmatig en alleen 's zomers, meen ik mij te herinneren. Een wat mottige figuur, lopend naast een fiets die vol manden hing.
'Knukels', schreeuwde hij op gezette tijden, 'Lekkere knukels'. Want die zaten in zijn manden en kon je dus kopen. Duur waren ze niet want wij kregen ze ook, hoewel pa ze niet moest. Maar ons moeder was er gek op en van haar leerde ik hoe je ze moest eten.
Ja, je moest ze eerst goed zoeken want het waren verrekte kleine beestjes en ze zaten diep verborgen in een soort slakkenhuis waarvan de opening afgedekt was door een soort vliesje / korstje. Ik kreeg een speld in mijn hand gedrukt en moeder deed het voor: eerst duwde je de speld achter het vliesje, dat wipte je weg want dat kon je niet eten. Dan zo, met de speld diep in het slakkenhuis wroeten en langzaam langzaam langzaam het wormpje (de knukel) er uit trekken. Als je het langzaam en voorzichtig deed, kreeg je de hele knukel mee. Was je te snel of had je een slecht exemplaar, dan brak het wormpje doormidden en zat je met een onooglijk stukje niks dat nergens naar smaakte.
En de hele knukel, smaakte die?
Mwa, vooral naar zoute smurrie. Beetje sponsachtig. Ik at ze eigenlijk vooral omdat mijn zussen er bij zaten te griezelen.

dinsdag 23 februari 2010

8. 'De schillenboer!'

Er kwamen nogal wat boeren aan de deur, op Trompstraat 7. Niet de groenteboer want die zat op de hoek van de straat (op de andere hoek zat slager Smits), maar wel de kolenboer (in de herfst, kranten op de grond in gang en keuken want hij ging met de zakken op zijn rug het hele huis door naar de schuur), de aardappelboer (alleen in de gang kranten want hij stortte zijn zaakje in de kelder onder de trap), de melkboer (waarover later meer), de boterboer (Spierings. Die kwam op vrijdagmiddag en dat was precair want op vrijdag bracht pa z'n loonzakje mee. Als Spierings vóór pa kwam, kon ons moeder hem soms niet betalen en moesten we hem aan de praat houden tot pa er was), en de schillenboer. De schillenboer? Bracht die schillen dan?
Nee, hij haalde ze: veevoer.
Bij ons thuis gingen alle schillen in de schillenmand en die stond voor de grijp in het schuurtje. Twee keer per week gooide iemand de poort open, riep luid en duidelijk in de richting van het huis 'de schillenboer', pakte blindelings in het schuurtje de schillenmand, gooide die leeg in zijn kar, zette de mand terug en gaf zijn paard de sporen.
('Denkt er om: geen sinaasappelschillen want dan raken de varkens aan den dunne',vertrouwde de schillenboer me ooit toe. Ik wist niet wat 'den dunne' was, maar dat zei ik niet.)

zaterdag 20 februari 2010

7. De Volt gaat uit

De Trompstraat was een kaarsrecht potloodstreepje tusen de Oerlesestraat en de Piet Heinstraat in en veel verkeer was er niet in die jaren, maar op een doordeweekse dag moest je niet proberen om van ons uit de Oerslesetraat over te steken zo net na vijven. Dan stond je zeker een kwartier te wachten voor een onafzienbare file.
Een file?
Jazeker, een file fietsers. Want een eindje verderop was De Volt, het Tilburgse filiaal van Philips, en daar werkte zeker duizend man. En die kwamen allemaal op de fiets. En om vijf uur gingen ze allemaal weer op de fiets naar huis, een schier eindeloze kolonne volwassen mannen (die nooit individueel werden) die twee aan twee de hele straat vulden, onafgebroken, en in mijn herinnering allemaal met een (leeg) broodtrommeltje achterop onder de snelbinder.
Pas veel later realiseerde ik me dat hooguit de helft van de Volt-workforce langskwam, op zo'n manier. De andere helft ging natuurlijk de fabriekspoort uit de andere kant op. En het idee dat er wellicht op zo'n moment ergens in Tilburg een gezin aan tafel zat en om de tijd te doden het spel 'fietsen' speelde, gezamelijk prevelend: nu is hij in de Oerlesestraat, fietsen fietsen fietsen...

woensdag 17 februari 2010

6. Fietsen fietsen fietsen....

Onze pa werkte in de fabriek. Het waren de jaren van de wederopbouw dus er werd hard gewerkt. In de winter stond hij onwaarschijnijk vroeg op, om 5 uur, want dan ging hij de verwarmingsketel aansteken en dat moest vóór de grote massa kwam. Een gereedschapmakerij was het, op de Bredaseweg, ons pa beheerde het magazijn. In de vakantie ging ik soms met hem mee, zijn magazijn stond vol moten ijzer en staal van verschillende grootte. Zwaar spul: ik kon ze niet tillen.
Hij ging natuurlijk op de fiets naar zijn werk want hij had niets anders. Niemand had iets anders, bij ons in de buurt. Soms was hij laat thuis en zaten we aan tafel te wachten met het eten. Het spel dat we dan speelden was: zijn fietsroute meezeggen.
Dus (mama en ik en mijn twee zussen rond de tafel, gezamenlijk hardop):
nu fietst hij de poort uit en de Bredaseweg op, fietsen fietsen fietsen,
nu is hij bij de Zomerstraat, fietsen fietsen,
nu draait hij de Trouwlaan in fietsen fietsen fietsen,
nu de PietHeinstraat door,
nu is hij bij het poortje, lopen lopen lopen,
nu doet hij de poort open….
Soms kwam het precies uit en deed hij op dat moment de poort open.
Triomf!

maandag 15 februari 2010

5. Verkeersdrama

Als je de andere kant op ging (niet naar de PietHeinstraat), kwam je bij de Oerlesestraat: druk, gevaarlijk en met een wegdek (zwarte, glimmende stenen) dat bij regen erg snel erg glad werd. Op een zondagmiddag liepen wij (ik in elk geval, ik weet niet meer wie er bij was) daar over de stoep richting Transvaalplein. Naast de stoep stond een auto geparkeerd en achter ons kwam een echtpaar aanfietsen (al wat ouder maar niet zo oud als ik nu). De man, zoals dat hoort, aan de buitenkant. Achter hen naderde een Volkswagen kever, met veel lawaai en slingerend.
De fietsers moesten naar links - om de geparkeede auto heen. Op dat moment reed de kever hen achterop, toeterend. Verwarring. De vrouw fietste tegen de geparkeerde auto aan en viel. De man werd geschept door de kever en ging, met z'n armen zwaaiend, met fiets en al ten onder. De motor van de kever loeide, de vrouw gilde, de man schreeuwde, de fietsen kletterden tegen de straat - en de kever probeerde weg te komen door over de man heen te rijden. Die rolde wanhopig voor de wielen uit maar keer op keer raakte de auto hem. Alsof hij met een groot dier vocht.
De vrouw rende naar de auto. De bestuurder snapte tenslotte wat er aan de hand was, stuurde om de man heen en scheurde weg, slingerend, piepende banden.
Op straat: totale ontreddering.

Later hoorden we dat het twee dronken jongens waren, zonder rijbewijs.

zondag 14 februari 2010

4. Topografisch

Als je de straat uitliep en je ging linksaf de Piet Heinstraat in, kwam je bij 't Zultwèfke en vervolgens in de Trouwlaan. Als je daarentegen rèchtsaf sloeg ging het snel mis. Na een klein stukje Piet Heinstraat belandde je in onheilspellende gebieden als Reinier Claassenstraat, Jan van Galenstraat en Veestraat. Dat was gevaarlijk terrein, daar woonden de schooiers (excuse my french, maar die term gebruikten wij damals).
Als je niet oppaste liep je daar klappen op - en als je wél oppaste ook. Rooie Stien woonde daar, en die van De Merel. De Mèrul, zeiden wij. Ergens in de jaren vijftig hebben Tilburg en Maastricht een geheel eigen stukje opbouwwerk verricht, door twee asociale families te ruilen. Zo raakten wij die van De Mèrul kwijt. Wat ervoor in de plaats kwam weet ik niet meer.
De andere kant op was het ook maar kort pluis. Als je na de Trompstraat linksaf gegaan was en je stak de Trouwlaan over, kwam je 2 straten verder in de Kwetterie, rondom de Gerard Mercatorstraat. Ook schooiers.
Jarenlang heb ik gedacht dat Mercator, Claassen en Van Galen in hun leven schorem geweest waren. Tuig van de richel - en dat daarom die straten bevolkt waren met dat soort mensen. Eigen schuld.

(Op de hoek van de Jan van Galenstraat en de Kortenaarstraat - die echt maar heel kort was - kon je bij een gewoon woonhuis sigaretten per stuk kopen. 1 cent per sigaret. Dat heb ik een keer gedaan, met kloppend hart, hoewel ik niet rookte. Alleen maar om te kijken of het waar was en omdat het ook wel lekker voelde om te doen: spannend.)

woensdag 10 februari 2010

3. Zultwèfke

Op zondag kregen we tractement: een dubbeltje. De helft in de spaarpot, voor de andere helft mochten we snoep kopen. Snoep kopen? Op zondag? In Tilburg, 1960? Alle winkels dicht, toch?
Jazeker, alle winkels dicht maar zo niet 'ut zultwèfke', vlak bij ons om de hoek in de Piet Heinstraat.
't Zultwèfke dreef een snoepwinkeltje in haar voorkamer en was op zondag open. Assortiment: vele soorten lollies, kauwgom (Belga's en Bazooka's-met-stripverhaal) schuimblokken, zuurtjes, drop (veterdrop, spiraaldrop, zoute drop, trekdrop waar je sjepwater van kon maken). Zoethout. Engelse drop.
Wij stonden dan met onze neus en 5 cent voor de glazen toonbank en konden maar niet kiezen, en zij schommelde ongedurig in de smalle ruimte heen en weer. Ze heette niet voor niets Zultwèfke: bij haar vormgeving was meer bolvormig dan rechtopstaand en langwerpig gedacht. Maar onze achting voor haar steeg tot ongekende hoogte toen ze, als eerste in de hele buurt, een televisietoestel kocht.
'Hoeveel voor-5-cent-snoep had ze daar niet voor moeten verkopen?', vroegen wij ons ge-imponeerd af.

zondag 7 februari 2010

2. Soldatenkinderen

Je bent een jongetje van 5 of 10 of zo, geboren in 1952. Je weet hoe de wereld in elkaar zit: je woont in een straat vol ooms en tantes, allemaal netjes bij elkaar in gezinnetjes, net als bij jullie.
Later blijkt dat niet zo te zijn en dat begint al bij de buren. Meneer Van den Berg is niet getrouwd met tante Jo - die wel bij hem woont. Tante Jo is zijn dochter en Van den Berg is weduwnaar. Maar wat een weduwnaar was, dát vertelde je moeder er niet bij.

Je moeder? Wat is dat voor vreemd taalgebruik? Daar mag je wel mee oppassen als je straks naar school gaat en je praat zo. Je moeder! Ons moeder, en niks anders. smoeder.

Bij de andere buren leek het beter in orde, maar alweer ontnam ons moeder mij die illusie (zij het veel later want dit was geen verhaal voor kleine jongetjes): ja zeker, bij Konings waren drie kinderen, net als bij ons. Maar. De oudste was van een Duitse soldaat. De tweede was van een Canadees. Alleen de jongste, dat klopte dan weer wel, die was wél gewoon van de buurman.
Gelukkig maar.

zaterdag 6 februari 2010

1. Tilburg, jaren '50

Tilburg, jaren '50. Een 5-koppig gezin, je ziet het voor je: man vrouw dochter dochter zoon. De zoon is de jongste en ook de laatste want de vrouw is een late roeping en al over de veertig bij de derde bevalling.
De Trompstraat in Tilburg, parochie Trouwlaan. Iedereen is katholiek, bij de beesten af. Er wordt gebeden dat het een lieve lust is, maar zo lief is die lust niet: anderen zijn verdacht.
2 voorbeelden.
Er komt een gescheiden vrouw in de straat wonen. Geen idee wat ik me daarbij moest voorstellen, maar gescheiden vrouw, het klonk wild. Gedoemd.
Eerder of later, ik weet het niet meer, kreeg die vrouw gezelschap (qua dissidenten) van een protestants gezin. Protestanten! Naar de hel gingen die, maar eerst kwamen ze nog even bij ons in de straat wonen.

Morgen verder

donderdag 4 februari 2010