zaterdag 4 juni 2011

96. Zachte heelmeesters....

In mijn vroege jeugd leek tandenpoetsen niet nodig (zie nummer 95): de schooltandarts zorgde ervoor dat je gebit op orde bleef, met zijn jaarlijkse controle. En verder ging je er onbewust vanuit dat je je ouders achterna ging: na je dertigste een kunstgebit, wel zo makkelijk. God was goed in deze mooiste van alle werelden!
Wie gooide roet in het eten? De tandarts zelf. Tenminste, in mijn geval deed hij dat. Daarbij geholpen door zijn assistente.
Mijn tandarts heette Smeets, een kleine, precieze man met een uitstekende reputatie tot ver over de landsgrenzen (op de HBS had ik kakvriendjes die een chalet hadden in zwitserland en die eens, bij een vakantie-spoedbezoek aan de tandarts daar, te horen kregen, toen er een ingewikkelde behandeling nodig was: u komt toch uit Nederland? Dan zou u daar eens naar Her Doktor Smeets moeten gaan, die heeft praktijk in tilburg, die kan dit ook).
Bij hem meldde ik mij twee keer per jaar voor controle, als je dat maar deed dan bleef je gesaneerd. De toestand van mijn gebit was verder zijn zorg, vond ik.
Hijzelf dacht daar anders over. Hij vond dat ik ook moest poetsen anders kwam er niets van terecht, en langzaam maar zeker kreeg hij genoeg van mijn nonchalance en zijn (daardoor vergeefse) zorg.
'Als je niet gaat poetsen dan verscheur ik je saneringskaart en dan zoek je het verder zelf maar uit', sprak hij mij streng toe - en KRATS, daar ging mijn kaart in stukken, door de hardvochtige handen van zijn assistente.
Hij keek verbaasd naar haar om en zij zei: 'Ja, dat hebt u vorige keer ook gezegd en dat heb ik op de kaart aangetekend, dus dan moet het nu ook maar gebeuren, dacht ik.'
Ik was perplex, en hij ook geloof ik, maar wat moest ik? Ik pakte mijn biezen, veel anders zat er niet op, en nam mij heilig voor om te gaan poetsen en dan met een schoon gebit terug te komen. Dat deed ik ook, poetsen poetsen poetsen, daarbij geholpen door 'Het Asfcheid' van Ivo Michiels, een Vlaamse schrijver die in dat boek een hoofdpersoon ten tonele voerde die al zijn Weltschmerz en teleurstelling wegpoetste, die zich zo verwoed wierp op het bewerkstelligen van een smetteloos gebit dat zijn tadnvlees ervan bloedde - wat hem grimmige voldoening schonk.

Een half jaar later meldde ik mij opnieuw bij Smeets. Met een boodschap van berouw en boetedoening en blinkend witte tanden als bewijs. Ik werd in genade aangenomen, gesaneerd verklaard en sidnsdien mankeer ik eigenlijk nooit meer iets aan mijn tanden. Ik ben dan ook als een bezwetene blijven poetsen.